‘Vier woorden maar liefst. Mijn dank is groot. Een ijsje, prima. Wat voor ijsje?’
‘Gewoon,’ zei ik. ‘Een ijsje. Als mama klaar is.’
‘Die is nog wel een tijdje bezig.’ Hij startte de wagen en reed het pad af. ‘Wow, moet je die lucht zien, het wordt een prachtige dag,’ riep hij. ‘Echt weer voor een ijsje. En misschien voor iets erbij, frites met dubbel mayonaise, een kroket, je zegt het maar, jongen. Alles beter dan een klef broodje ei op een parkeerplaats, wat jij?’
‘Wegens familieomstandigheden gesloten’, meldde een kaartje op de deur van de ijssalon.
‘En nu?’ zei hij.
‘Terug naar huis,’ stelde ik voor.
Hij schudde zijn hoofd. ‘De bakker. Daar hebben ze een soort tearoom.’
We namen plaats aan een wankel tafeltje bij het raam. ‘Twee sorbets, schoonheid,’ riep hij naar het meisje achter de toonbank.
Ze schoof een witbrood in de snijmachine voor de enige andere klant, een oude man op glimmende Nikes, die strak naar de vitrine met gebak bleef staren. ‘Een moment, meneer,’ zei ze. ‘Het is nogal druk.’
Mijn vader glimlachte. ‘Nogal druk? Je hoeft alleen maar dat brood heelhuids in die zak zien te krijgen, snoes.’
‘Ik moet ook nog driehonderd kadetjes inpakken,’ zei het meisje. ‘Eigenlijk serveren we alleen 's middags.’ Ze groette de oude man die met een half wit de winkel verliet.
‘Nou, eens kijken of het je lukt om ook 's ochtends een ijsapparaat aan te zetten. En koffie, schat. Als dat tenminste niet teveel van je krachten vergt. Twee cappuccino, twee sorbets.’
‘Kunt u dat schat achterwege laten?’ vroeg ze. ‘Het truckercafé is verderop.’
‘Klinkt aantrekkelijk, dat proberen we een volgende keer zeer zeker, zuurdesempje van me, zei mijn vader. ‘De koffie met veel schuim graag. En voor mijn zoon die er nog van moet groeien een extra portie slagroom op zijn sorbet.’
Het meisje tilde een doos met kadetjes op de toonbank. Zwijgend begon ze de broodjes in plastic zakken te stoppen.
‘We moeten naar huis,’ zei ik. ‘Mama is vast ongerust.’
‘Ben je gek?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Mama is nog volop gasknoppen aan het controleren.’
Ik stond op.
‘Oké,’ zei hij. ‘Jij je zin.’
Mijn moeder zat op het tuinmuurtje bij de brievenbus. Het felle licht maakte haar huid vol kreuken. ‘Waar bleven jullie?’ zei ze. ‘Ik was al bang dat jullie er stiekem samen vandoor waren.’
‘We hadden zin in ijs,’ zei mijn vader. ‘Gas op nul?’
‘Alles in orde.’ Ze schoof naast hem. ‘Loos alarm. Wel ging een paar keer de telefoon. Als ik opnam werd er niks gezegd en opgehangen.’
Mijn vader knikte. ‘Doe je riem nou maar om,’ zei hij. ‘Jij ook, boef. Let's go. Vakantie.’
‘Het gebeurt trouwens vaker. Gisteren minstens driemaal. Als ik mijn naam zeg, wordt er neergelegd.’
‘Vast een aanbidder.’
‘Zat ik ook aan te denken ja,’ zei ze. ‘Een aanbidder. Maar niet van mij.’
Waarna ze honderdertig kilometer lang zwegen.
‘Toch ben ik blij dat je bent teruggereden,’ zei ze opeens. Het geel en groen van