ik ben in Londen opgegroeid waar de enige natuur die wij zagen de lucht boven ons hoofd was; jij bent bevoorrecht dat je in dit landschap groot wordt, jij zult je leven lang door alle jaargetijden verblijd worden.
Die voorspelling is vast niet uitgekomen, denkt de lezer van tweehonderd jaar later: zo betrouwbaar zijn de zegeningen van de natuur niet, het was alleen wat Coleridge en Wordsworth zich een tijd lang aanpraatten. Dat de dichter zich maar wat verbeeldde, belet niet dat wij in zijn verbeelding van toen worden opgenomen. Ik kan het na jaren voor de zoveelste keer lezen en denken: daar zijn ze weer, de stilte en het haardvuur en de vorst buiten.
‘Frost at Midnight’ is makkelijker te begrijpen dan de ‘Ancient Mariner’ en ‘Kubla Khan’, en laat de eigen stem van de dichter duidelijker horen. Pas bij nader onderzoek blijkt dat er in bijna al zijn gedichten eigen ondervindingen zijn verwerkt. De beste manier om zijn leven erbij te leren kennen is de lectuur van de biografie in twee delen, verschenen in 1989 en 1998, door Richard Holmes die in 1996 ook nog een bijpassende Selected Poems met commentaar en voetnoten heeft afgeleverd. Vijftien jaar heeft het werk hem in beslag genomen, maar: ‘It hasn't in any conceivable way finished. Coleridge's life continues in one's head.’ Holmes is verknocht gebleven aan zijn onderwerp, wat niet alle biografen gebeurt; bijvoorbeeld niet Rosemary Ashton, voorzover ik kan opmerken, na haar biografie van Coleridge in 1996.
Er zijn wel meer kenners van de man en zijn tijd die met alle respect voor de gedichten geen hart voor hem hebben. Hij praatte vaak te veel, aan een stuk door; dat is een trek die op een afstand van tweehonderd jaar nog steeds irritatie kan wekken. Madame de Staël, toen zij op de vlucht voor Napoleon in Londen kwam, kon er niet tegenop, al was zij zelf ook een geduchte prater: ‘Avec Monsieur Coleridge, c'est le monologue.’ Het kwam geloof ik niet doordat hij zich bepaald wilde laten gelden. Zijn probleem was een onverzadigbaar intellectueel opnemingsvermogen, waardoor er in zijn hoofd een drukte ontstond van citaten en ideeën en invallen die vaak een uitweg zochten. Jongeren die hem een keer mochten ontmoeten, voelden zich gevleid zoveel als hij bereid was voor ze uit te stallen; leeftijdgenoten die zichzelf wilden laten horen, werden er kribbig van.
Andere leeftijdgenoten vonden het schitterend zoals hij uitlegde en redeneerde. In zijn latere jaren gaf hij series lezingen in Londen over filosofie en Christendom en literaire kritiek waar altijd voldoende belangstelling voor bestond. Als de toehoorders niet meer konden volgen waar het over ging, werden zij toch nog geboeid door zo'n rijkdom aan ideeën, bijna altijd uit het hoofd opgeroepen.
Ook bij persoonlijke ontmoetingen werd Coleridge soms veroverend gevonden. Een van de sleutelverhalen van zijn leven is dat uit 1816 over zijn eerste bezoek aan dr. James Gillman in Highgate. Hij was de laatste tijd weer geteisterd door zijn laudanumprobleem: hij leed aan kwalen en pijnen waartegen hij het drankje innam, en ook aan de hunkering van zijn verslaving. Vaak was hij dagen lang buiten staat om te werken. Een vriend introduceerde hem bij Gillman die een reputatie had voor de behandeling van verslavingen, met de aanbeveling dat hij zou kunnen blijven logeren voor de duur van de behandeling. De dokter had er weinig zin in, vooral in dat logeren, en maakte een koele afspraak. Op 12 april kwam Coleridge twee uur lang uitleggen wat er met hem aan de hand was, en Gillman ‘felt... almost spell-bound, without desire of release’. Drie dagen later trok de dichter met zijn boeltje naar Highgate, en hij heeft tot zijn dood toe twee kamers bewoond onder de hoede van het echtpaar Gillman. Dat was zijn voorname huis op de heuvel. Zijn verslaving is er niet overwonnen, wel beter beheerst. Als de kleine toewijzing van de dokter hem onvoldaan liet ging hij 's avonds bellen aan de achterdeur bij de apotheek van Dunn, waar hij de assistent voor zich gewonnen had.
Coleridge heeft het nooit makkelijk gehad in zijn huid. Hij was veelbelovend als scholier en student, en hij zag er mooi uit. Toch raakte hij in Cambridge in 1793 al zo in de war door schulden en drank en liefde dat hij dienst nam in een cavalerieregiment, waar hij door zijn familie opgespoord werd en vrijgekocht. In 1797 begon zijn vriendschap met Wordsworth, waarvan de voornaamste literaire consequentie was de publicatie in het volgende jaar van de Lyrical Ballads, hun gezamenlijke demonstratie van de soort poëzie waarmee zij de traditie van de achttiende eeuw wilden overwinnen, filosofisch, natuurbeschouwend en bovennatuurbeschouwend. Zij leken een enthousiast compagnonschap; twee jaar later bleek de band niet onverbrekelijk te zijn, toen Wordsworth voor een volgende druk van de ‘Bal-