Deze maand
Katharsis noemden de Grieken de geestesstaat die het aanschouwen van een tragedie achterlaat. Johan Huizinga omschreef deze toestand als de stilte des harten, waarin medelijden en vrees zich hebben opgelost, als de zuivering van het gemoed, die voortspruit uit het begrepen hebben van een diepere grond der dingen. Die ernstig en opnieuw bereid maakt tot vervulling van plicht en ondergaan van het lot. Die de hybris breekt, zoals haar ondergang door het treurspel vertoond werd, en de mens (ik vat het betoog nu samen) tot aanvaarding brengt van de beperkingen en tekortkomingen die de condition humaine impliceert.
Mooie woorden, maar ik weet niet of Huizinga besefte dat de oude Grieken hun treurspelen doorgaans nog voor de lunch bekeken. Veel toeschouwers pakten tussen de middag nog een voorstelling, en niet weinigen - geenszins alleen de connaisseurs - trotseerden de middagzon om de trilogie uit te zitten. In elk geval zagen de Grieken hun tragedies in het volle daglicht, wellicht met boterhammetjes op schoot, en niet in verduisterde zaaltjes waar elk kuchje wordt gezien als een aanslag op de muzen.
Er is nog een verschil met het heden. In het antieke Athene moet per jaar een zeer aanzienlijke deel der inwoners - inclusief de slaven - de treurspelen hebben gezien van Aeschylus, Sophocles, Euripides (zij schreven meer dan driehonderd stukken, waarvan er slechts drieëndertig bewaard zijn gebleven) of van de honderdvijftig andere Griekse tragediedichters (wier namen wij kennen zonder dat hun werk is overgeleverd). De beste plaatsen in het theater behoorden tot de hoogste prijzen die de staat kon uitdelen, en ze waren - zoals dat tegenwoordig heet - fel begeerd. Maar hoe massaal de Grieken ook keken naar de treurspelen - die ook nog eens streden om de Libris Literatuurprijs van hun tijd - nergens is een regel tekst, een snippertje papyrus of zelfs een letter inscriptie bewaard van een recensie. De morele dilemma's in de tragedies voeren thans tot oeverloze interpretaties en bergen kritieken, maar wat de modale Atheense burger nu dacht van de Antigone weten we niet goed. De Grieken waren blijkbaar - en dat maakt hen zo anders dan wij - niet geneigd tot recenseren, laat staan geneigd tot oordelen op basis van oordelen. We hebben alleen een gramstorige opmerking van Aristoteles, die klaagde dat de culturele achteruitgang van zijn tijd te zien was aan het feit dat de acteurs beroemder waren dan de auteurs.
Toegegeven, de Grieken waren in vele opzichten wat wij irrationeel zouden noemen. Maar in andere opzichten waren zij dat geenszins. Dikwijls wilden ze eerst zien, dan onderzoeken, en vervolgens pas geloven, indien het niet anders kon. Het thans bijna vergeten woord scepsis komt van het Griekse ‘aanschouwing’ of ‘beschouwing’ dan wel ‘onderzoek’. Het had niet de bijsmaak van ‘achterdocht’ die wij erin proeven. Dat is geen toeval. Indien onze tijd door iets wordt gekenmerkt, dan is het wel een enorme goedgelovigheid - neen, beter is te zeggen: door een mélange van wereldwijsheid en goedgelovigheid. Dit is zowel te zien in de infantiele obsessie der media met opiniepeilingen als in de jojo-democratie zelf. Wij weten zonder kennis, wij oordelen zonder te onderzoeken, en derhalve geloven wij zonder scepsis.
Voor wie goed leest, is onze goedgelovigheid in zekere zin het onderliggende thema van het voorliggende Hollands Maandblad. Zij speelt immers een hoofdrol in de zo Hollandse discussie over veiligheid, normen en waarden, in het postmoderne perspectief op kunst, maar ook in onze verwachtingen omtrent (en onontkoombare teleurstelling in) het leven, verwoord in de verhalen en poëzie van deze maand. - bb