| |
| |
| |
Arjan Peters, literair criticus
door Megchel J. Doewina
Tijdens het feest bij de uitreiking van de Librisprijs op 16 mei 1995 werd Arjan Peters, literatuurrecensent van De Volkskrant, op de televisie geïnterviewd. Hij betoogde dat hij weliswaar niets tegen dit soort gala's had, integendeel zelfs, maar dat hier natuurlijk niet bepaald werd wat literatuur was. ‘Wat de moeite waard is,’ sprak hij beslist, ‘maken wíj wel uit.’
Wij? Ja, wij, de critici, de literatuurrecensenten in dag- en weekbladen. Dat althans maakte hij er haastig van, maar misschien bedoelde hij gewoon: ‘Wij, Arjan Peters’.
Intussen weten wij dat deze recensent inderdaad een meervoudige persoonlijkheid heeft en in staat is één en dezelfde roman de buitenlandse hemel en het binnenlandse graf in te prijzen. Het hangt maar af van wie zijn broodheer is. Over wat Peters zegt, maken misschien weinigen zich nog druk. Blijft over hóé hij iets zegt. En dan vooral hoe hij iets zegt over hoe anderen iets hebben gezegd. De stijl van anderen irriteert hem namelijk vaak mateloos. Wekelijks wordt zijn toorn opgewekt door een overcomplete komma hier, het ontbreken van een lidwoord daar, een onhandigheidje zus en een verschrijvinkje zo.
Schrijft iemand dat ‘het plastic op haar beurt knirpte van de pijn’, dan foetert Peters: ‘Haar? Scheer je weg. Dat moet “zijn” zijn.’ Noteert een ander ‘Op de wc tel ik, indien aanwezig, tegeltjes, maar dit doet niet ter zake’, dan reageert hij snerend met ‘Juist gezien, want indien je niet op het privaat present bent, kun je er ook de tegeltjes niet tellen.’ Ook lullige drukfouten zoals in ‘Verantwording’ ontspringen zijn sarcasme niet (‘Wat wordt daarin verant?’). En een zin als ‘De avond wordt een heerlijkheid die we ons nog lang zullen heugen, god wat gingen door het dak bij de Hakjes, die nacht’ kan rekenen op de triomfantelijke terechtwijzing: ‘Nou, wat gingen door het dak?’
Ik mag dat wel, taalpurisme. Hoewel ik me er niet erg over opwind, trek ook ik een wenkbrauw op bij onjuist taalgebruik in literatuur en media. Zeker als dat onjuiste taalgebruik vloeit uit de pen van een literatuurrecensent. En in het bijzonder als dat onjuiste taalgebruik vloeit uit de pen van de literatuurrecensent van De Volkskrant, want dat is het blad dat ik nu eenmaal lees.
Inmiddels heb ik al heel wat keren mijn wenkbrauw opgetrokken, maar omdat ik de kwaadste niet ben en geen neiging voel sarcastisch tekortkomingen bij anderen aan te wijzen, nam ik mij voor de helpende hand te reiken. Daarom stelde ik een bloemlezing samen voor Arjan Peters. Uit zijn eigen werk. Ter lering. Het bloemlezen heb ik volgehouden van 14 april 1995 tot 21 april 2001. Zo ontstond een omvangrijk dagboek van een lezer, waaruit hier enkele fragmenten volgen. Opgemerkt zij dat ik als socioloog ervoor koos de syntactische, grammaticale en intellectuele uitglijders van Peters te ordenen met een fenomenologische benadering. Aldus kwam ik tot de volgende typologie:
peters i - Langs de gracht lopend zwemmen de eendjes in het water |
peters ii - eclatante onzin als gevolg van zompig denken |
peters iii - hij stak een hand op en turf af |
peters iv - vrouwelijk, mannelijk, onzijdig? |
peters v - germanismen |
peters vi - zwakke werkwoordsverbuiging |
peters vii - enkelvoud-meervoudverwarring |
14 april 1995 - Mijn eerste knipseldag. In een uiterst negatieve recensie van Serge van Duijnhovens Dichters dansen niet constateert Peters: ‘De kinderen gabberhousen wat af. Volgens Moors is dat “de beeldenstorm van deze tijd”. Afgaande op zijn beschrijving komt het gewoon neer op hossen met gabbers op een onchristelijk tijdstip.’
Even zoeken waar dat ‘het’ op slaat. ‘Gabberhousen’, als ik het wel heb. De beeldenstorm van deze tijd. En dit gabberhousen gaat dus af op een beschrijving, maar komt dan ergens anders op neer. - De teneur van de recensie was overigens: De auteur is wel enthousiast, maar schrijven kan hij niet. (type peters i)
30 juni 1995 - In een recensie van J.M.H. Berckmans' nieuwste bundel noteert Peters:
| |
| |
‘Al lezend in deze collectie litanieën, begon Berckmans mij steeds heftiger te irriteren.’
Berckmans leest in zijn eigen litanieën en dat irriteert de recensent blijkbaar steeds heftiger. (type peters i)
17 maart 1995 - In zijn roman Nachtkwartier heeft Thomas Lieske zijn Nederlandse hoofdpersoon getooid met de voornaam van een aartsengel en een Turkse achternaam, die naar de zon verwijst.
‘Dit’ concludeert Peters, ‘gevoegd bij zijn professie, het leggen van verbindingen, is het zonneklaar dat Lieske een model-persoon heeft gecreëerd.’
Dit is het zonneklaar dat. Is het dit zonneklaar dat? Is dat het zonneklaar dit? Dan is dat zonneklaar dit het. Volgens mij althans. Maar ik maak natuurlijk niet uit wat literatuur is en wat niet. (type peters ii)
Iets verder in hetzelfde stuk schrijft Peters: ‘[...] na een snelle openingstreffer speelt de thuisclub op zeker en de resterende tijd plichtmatig uit.’
Heel juist gezien. Hier zet men koffie en over. Dit is precies de plek waar Peters zelf zo dikwijls stuit op de blinde muur van zijn eigen onbenul. Wie aan de zwier wil met de taal, zal toch eerst de regels moeten leren, (type peters iii)
Als hij bij Lieske leest: ‘Dromen en schijngestalten kregen alle tijd en ruimte daar [sc. in een Turks cachot], dan ‘knapt er iets’ bij onze recensent, vanwege het Revisor-achtige van dit soort proza. Wij weten niet wat er knapt. Dat horen wij pas aan het eind van de bespreking: ‘hier brak mijn andere klomp’. (type peters ii)
13 oktober 1995 - In een recensie van het boek Tachtig van Jaap Scholten schrijft Peters:
‘Later, met zijn oude tante Immy etend in een (herkenbaar getypeerd) provinciaal restaurant, mijmert de dame: “Ja Helmich, die perfectionist”.’
Je leest het nog eens over. Je denkt: de mijmerende dame kan dus niet tante Immy zijn, de mijmerende dame moet een dame zijn, die met iemands oude tante Immy aan het eten is. Stilistisch is dat de enige mogelijkheid. Toch heeft Peters hier met de mijmerende dame wel degelijk de oude tante Immy op het oog. Is deze zin nou niet veel irritanter dan: ‘Op de wc tel ik, indien aanwezig, tegeltjes’? (type peters i)
12 april 1996 - In een recensie van Van Teylingens De Huilspiraal heeft Peters het over een spin en ‘diens poten’ of ‘diens breekbare web’, terwijl ‘spin’ zoals hier bedoeld vrouwelijk is. De spin zit altijd in haar web. ‘Zijn? Scheer je weg. Dat moet “haar” zijn.’ (type peters iv)
24 mei 1996 -Over het nieuwe boek van Hafid Bouazza: ‘Bouazza wil geen maat houden in het uitdossen. Die voorliefde verleidt hem (...) tot trouvailles als (...) de “tandeloze gesprekken” die gevoerd worden door sjeiks die een incompleet gebit hebben - maar met welk substantief in één moeite door is verdisconteerd dat elke kern en elk houvast aan die gesprekken ontbreken.’
Wat zou dit voor een stijlfiguur zijn: sjeiks die een incompleet gebit hebben - maar ‘met welk substantief’ in één moeite door iets is ‘verdisconteerd’? Afgezien van de vraag of met ‘substantief’ inderdaad het incompleet gebit wordt bedoeld, waarbij het dan toch vooral om ‘incompleet’ gaat, dat een adjectief is, kom ik er niet uit. De zin is dan ook weer van de hand van Peters, die ons in hetzelfde katern, in een columnpje over een voorleeswedstrijd voor kinderen, ook iets over zijn vader vertelt ‘middels dit nagekomen bericht’. Jawohl, Herr Hauptsturmrezensent. In mijn Van Dale uit 1984 staat nog dat ‘middels’ een germanisme is. Verwerpelijk wordt het thans echter al niet meer gevonden. Misschien wel vooral dankzij critici die uitmaken wat literatuur is en wat niet (type peters ii & type peters v)
7 juni 1996 - Over Drie zusters in Londen van Eric de Kuyper schrijft Peters:
‘[...] korte zinnen, veel vragen en kirrende kreetjes [...] die authentiek des griets aandoen.’
Des griets? Je hoopt dat het schmierend is bedoeld, maar hoe kun je daarop nog vertrouwen, waar hij moeiteloos van ‘des spins’ gewaagt en ook betere stilisten zich in dezelfde Volkskrant al onbekommerd overgeven aan ‘des luiheids omhelzing’ (Remco Campert, 29 mei '96)? (type peters iv)
3 september 1996 - Jeroen Brouwers schrijft een eigen tijdschrift vol. Hij noemt het Feuilletons. Peters bespreekt het eerste nummer vandaag in de Volkskrant. Hij vindt het niks. Vooral de schrijffouten irriteren hem mateloos. Brouwers heeft het over ‘potaterig’ in plaats van ‘potentaterig’ en over ‘gastromen’ in plaats van ‘gastrono- | |
| |
men’. Duidelijke vergissingen, lijkt mij, inherent aan een eenmansblaadje. Zo heeft Brouwers ook een passage van W.F. Hermans slordig aangehaald, door ‘ooit’ te typen in een zin die alleen zinvol is als daar ‘nooit’ zou staan. De goede verstaander denkt de ‘n’ er vanzelf bij. Zo niet Peters. Die adviseert Brouwers snerend een eindredacteur aan te stellen om alle ongerechtigheden te elimineren.
Maar wie voert eigenlijk de eindredactie over de literatuurbijlage van de Volkskrant? In dezelfde recensie van Peters, waarin hij Brouwers op evidente verschrijvingen aanvalt, lezen we het volgende (mijn cursivering):
‘Overtuigend is “Borms en de symbolen”, waaruit blijkt dat Willem Elsschot na de Tweede Wereldoorlog verscheidene keren Vlaams-nationalistische trekjes vertoonde, en die dus niet beperkt zijn gebleven tot zijn laatste gedicht uit 1947 over de foute Belg August Borms.’
Wat doet dat ‘en’ daar? Kondigt het nog een tweede ding aan dat blijkt uit ‘Borms en de symbolen’? Of wil het naar iets anders leiden, dat ook nog over ‘Borms en de symbolen’ gezegd kan worden? Welnee; dat ‘en’ disfunctioneert in hoge mate. In voetbaltermen: een volkomen overbodige overtreding. (type peters ii)
6 september 1996 - Wat zou Peters nu weer bedoelen met theatercritici, die ‘ongebroken hun geëigende stek kunnen innemen: verdoken op het schellinkje’? Gewoon hun eigen stek? Of de voor hen meest geschikte stek? Of de stek, die zij zich hebben toegeëigend? Ik ben niet mordicus tegen germanismen, maar zoals hij ze gebruikt, wekken ze alleen maar verwarring (type peters v)
29 november 1996 - In Peters' Kroniek voor de Volkskrant staat vandaag:
‘Lopend [...] en opkijkend [...] valt het niet mee je dan niet uitverkoren te voelen.’
Dat het een toer voor hem is om zich niet uitverkoren te voelen, wisten we. We hadden alleen geen idee waarom. Nu is ook dat bekend. Hij laat ‘het’ lopen. Op zich is dat geen kunst. Ik kan het, u kunt het, waar een wil is, vindt het een weg. Maar het ook nog laten opkijken? Dat is weinigen gegeven, (type peters i)
7 december 1996 - In een recensie van Ronald Gipharts Phileine zegt sorry betoogt Peters:
‘Vilein, dat is de bijtende schimpscheut van de rotzak die je het liefst zou negeren maar je toch behoorlijk van je stuk brengt.’
Dat ‘die’, waar slaat dat op? Op bijtende schimpscheut? Op rotzak? In elk geval is ‘die’ kennelijk het onderwerp (dat je van je stuk brengt). Maar dan zou ‘de rotzak’ - of erger: ‘de schimpscheut’ - jou dus het liefst negeren. De criticus die uitmaakt wat literatuur is, voelt wel aan dat hier iets herhaald moet worden, maar schept louter chaos door daarvoor ‘je’ te kiezen. Dat lost niks op. De eerste functie van ‘die’ - lijdend voorwerp - bepaalt immers hoe het vervolg gelezen wordt. Of moeten we van Peters weer zo welwillend zijn dat we ‘die’ eerst als lijdend voorwerp en dan gauw in tweede instantie als onderwerp lezen? (type peters i)
3 januari 1997 - Wat Peters óók mooi vindt, naast al die germanismen (vandaag heeft hij het bijvoorbeeld over een ‘leidmotief’, overigens in de onbegrijpelijke betekenis dat ‘hollanderigheid’ ‘leidmotief’ zou zijn in het derde deel van Theo Thijssens verzameld werk, waar hij ‘kenmerk’ bedoelt; een ‘leidmotief’ is iets dat een auteur bewust hanteert en Thijssen mag dan afkerig van buitenissigheden zijn geweest, een voorliefde voor ‘hollanderige’ burgerlijkheid zal hij zichzelf niet hebben toegedicht), is iets vergelijken bij iets anders.
‘Vergeleken bij Kees Bakels [...] steekt Frits van Egters af als een ongehoorde koléralijer.’
Nu kan iets afsteken tegen of bij iets anders. Afsteken vergeleken bij is niet mogelijk. Vergelijken doet men altijd met. - Nu ja, heel ongeletterd Nederland vergelijkt bij, de nieuwe Van Dale vindt het ook best, maar het is natuurlijk onzin. Je kunt Frits naast Kees zetten, je kunt ze bij elkaar houden, je kunt ze met elkaar vergelijken. Het is een kwestie van kiezen.
En als je dan per se Kees Bakels met Frits van Egters wilt vergelijken, weet dan waarover je het hebt. Kees is nog een kind, Frits al geen puber meer. Het zichzelf hoopvol zien door de ogen van anderen, is omgeslagen in genadeloos observeren. Je zou ze de kost moeten geven, die als vertederende jongetjes beginnen maar uitgroeien tot ongehoorde koléralijers. Zonder Thijssen immers geen Van 't Reve; zonder Kees geen Frits. (type peters v & type peters ii)
7 februari 1997 - Heden buigt Peters zich over het omslag van Wies Moens' Memoires:
| |
| |
‘Daar staart een blotebillenkop terug, voorzien van brilletje en pijp, die hij met de hand bij de kop moet houden omdat zijn weke streepmond het ding onmogelijk kan vastklemmen.’
Een blotebillenkop moet een pijp met de hand bij de kop houden. De armen steken blijkbaar uit de oren. (type peters ii)
20 juni 1997 - In een recensie van Arie Storms Hemellicht is Peters weer op dreef:
‘Als wij hem denken te kennen, kan de aarzelende stilte aan het slot van Hemellicht niet lang standhouden [...]’
Waarom lukt het mij niet zo'n zin te doorgronden? ‘Als wij hem denken te kennen.’ Als wij Storm niet dachten te kennen, zou de aarzelende stilte dan langer standhouden? Welnu, laten we dat rare ‘denken te’ wegdoen. Zitten we nog met dezelfde vraag: als wij Storm niet kennen, kan de stilte dan wel een tijdje standhouden? Zou Peters bedoelen: ‘In de overtuiging hem te kennen, achten wij de kans niet groot dat de stilte lang standhoudt.’? (type peters ii)
4 juli 1997 - Peters heeft intussen Wislawa Szymborska gelezen. Iedereen heeft intussen Wislawa Szymborska gelezen, want Wislawa Szymborska heeft kort geleden de Nobelprijs voor Literatuur ontvangen en is in het Nederlands vertaald. Desondanks uit hij zijn minachting voor De gemonteerde vrouw van Jack Nouws aldus:
‘Wie van zulk defaitisme onder de indruk raakt, heeft bijvoorbeeld nooit Wislawa Szymborska gelezen.’
En Peters juist al heel vaak, immers? Al wel bijvoorbeeld honderd keer. En natuurlijk ook al lang en breed voordat ze beroemd was!
Nouws had in zijn verhaal over Hongaarse Éva en de fotograaf allerlei ‘redundante alinea's’ moeten lozen. ‘Schrappen die handel! Weg ermee!’ Waar al dat schrappen toe leidt, zien we echter weer bij Peters zelf:
‘Éva moet hem zelfs wijzen op nog altijd zichtbare sporen van '56. Een beetje fotograaf had dat op eigen kracht gekund.’
Wat had een beetje fotograaf op eigen kracht gekund? Hem wijzen op zichtbare sporen? Nou vooruit, laten we welwillend lezen: een beetje fotograaf had op eigen kracht zichzelf kunnen wijzen op zichtbare sporen. Kijk Nouws, wat Peters doet, dat is pas lozen, (type peters ii)
29 augustus 1997 - Vandaag laat Peters een angstig vermoeden aanbelanden op een punt:
‘Op dat punt aanbeland, bekruipt de lezer het angstige vermoeden dat Zwagerman een kort verhaal heeft opgerekt tot een boek.’
Tenzij hij bedoelt, dat de lezer op het vermoeden kruipt. Dan is er niks mis met die zin. (type peters i)
26 september 1997 - In een recensie van Eriek Verpale's Gitta noteert Peters:
‘[...] en Verpale wekt bovendien de verdenking op zich van te woekeren door zo ongeveer elke zin tot alinea te bombarderen.’
Welke verdenking wekt Verpale op? Zich van te woekeren. Maar ook als je ‘wekt’ vervangt door ‘laadt’, wat wel de bedoeling zal zijn, is dit geen zin. ‘Van te woekeren door’. Peters lijkt waarachtig zelf wel een Vlaming. (type peters ii)
In dezelfde recensie heeft hij het over ‘menige vuile boekskens’, terwijl na ‘menig’ natuurlijk uitsluitend een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud kan staan. Dit maakt die tenenknijperige oude-heren-persiflage-stijl, waar Peters zo mee koketteert (‘ontluikende meiskes’), alleen maar pijnlijker. Die oude heren weten tenminste dat ‘menig’ staat tot ‘vele’ als ‘ieder’ tot ‘alle’. And never the twain shall meet. Maar ja, dat weet deze operettevariant op de negentiende-eeuwse criticus niet. Alles is een kwestie van stijl. (type peters ii)
23 oktober 1997 - Vandaag maakt hij Margo Minco's Nagelaten dagen met de grond gelijk, onder meer vanwege ‘het schrijnende gebrek aan stilistisch raffinement’, ‘foeilelijke constructies’ en ‘regelrechte fouten’.
Zelf schrijft hij: ‘En ondertussen verstrijkt de tijd, worden we ouder, in de valse veronderstelling dat sommige pijnlijkheden zijn bedwongen door ze te hebben vastgelegd in taal.’
Je kunt zeggen: ‘worden we ouder, in de veronderstelling pijnlijkheden te hebben bedwongen, door ze te hebben vastgelegd’. Ook kun je zeggen: ‘worden we ouder, in de veronderstelling dat pijnlijkheden zijn bedwongen door te zijn vastgelegd’. Het is niet mooi, tamelijk foeilelijk zelfs, maar het kan. Echt pijnlijk wordt het als je meent dat pijnlijkheden zijn bedwongen door ze te hebben vastgelegd. (type peters ii)
31 oktober 1997 - Vandaag is er sprake van het
| |
| |
‘omleggen’, niet zozeer van een bedlegerige patiënt, als wel van ‘een zwevend ideaal’. Omleggen in de betekenis van ‘vernietigen’. Zelfs de heulende Van Dale kan hier niet meer om lachen. Zou hij Duits bloed in zijn aderen hebben? (type peters v)
21 november 1997 - Over Een zeldzame vogel van Willem G. van Maanen:
‘In dit verhaal over een rector en zijn zoon, waarin beider lafheid en de daaruit voortvloeiende machinaties om zelf toch op een of andere wijze te gloriëren, leidt tot dwaze complotten en snoeiharde ontmaskeringen.’
Punt. Achter ‘ontmaskeringen’ staat een punt. De zin houdt op. Sterker nog, een hele alinea eindigt hier. De rest is geloosd. Daar kan Jack Nouws nog een puntje aan zuigen, (type peters ii)
12 december 1997 - ‘En niemand had natuurlijk oog voor de terzijdes tussen elk lekker hoofdstuk.’
Dit schrijft Peters in een stuk over Tussen mes en keel van de misogyne, dus door hem blindelings bewonderde Geerten Meijsing, die kennelijk niet alleen tussen de hoofdstukken, maar ook tussen elk hoofdstuk, terzijdes heeft weten te plaatsen. (type peters ii)
22 februari 1998 - Een nieuw jaar met nieuwe kansen. Naar verluidt is Peters echter tijdelijk ontheven van zijn taken bij de Volkskrant. Hij heeft, zo blijkt, meer dan vijf jaar lang geschreven met gespleten pen. Voor het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, dat buitenlandse uitgevers propaganda stuurt over nieuw Nederlands proza, fabriceerde hij enthousiaste recensies van boeken die hij in de Volkskrant, niet zelden met dezelfde argumenten, met de grond gelijk maakte. Ik ben benieuwd hoe lang de verbanning duurt. En of de Volkskrant ergens gewag van zal maken. Ik denk het niet. Ik denk, dat hij er gewoon op zeker moment weer zal zijn, als de redactie meent dat de bui wel over is. Drie weken, schat ik, hooguit een maand.
14 maart 1998 - Nog steeds geen Peters terug in ‘Cicero’. De straf heeft nou wel lang genoeg geduurd, lijkt mij. Laat hem een peccavi schrijven en gooi er dan zand overheen. 't Is mooi geweest.
17 april 1998 - Hij is terug! Gewoon, zonder enige uitleg of verklaring van de redactie, alsof er niets gebeurd is. Het heeft wat langer geduurd dan ik dacht, maar dit weerhoudt hem er niet van in zijn recensie van Bernlefs De losse pols meteen weer van leer te trekken met twee dikke, vette germanismen (‘geëigende’, in plaats van het beter geschikte ‘geschikte’ en ‘eenduidigheid’, in plaats van het veel geschiktere ‘ondubbelzinnigheid’). ‘Tover’ is ook zo'n Duitsig woord dat hij graag gebruikt. Alleen vandaag even niet. (type peters v)
1 mei 1998 - Peters raakt weer op toeren. In de recensie van heden het gebruikelijke aantal van twee germanismen (‘wetenschappers’ en ‘meerduidigheid’) en de verwachte onzin-zin:
‘Daarnaast zou Kingma die letterlievende alfa's met een allergie voor wiskundige symbolen, en die spontaan uitslag krijgen van de woorden thermodynamica, quarks, en kwantummechanica, over de streep kunnen trekken.’
Wat doet dat ‘en’ daar? Bedoelt hij: die letterlievende alfa's, die een allergie hebben en spontaan uitslag krijgen? Of bedoelt hij: die letterlievende alfa's, die een allergie hebben, en ook degenen die spontaan uitslag krijgen. Wij tasten in het duister. (type peters v & type peters ii)
1 augustus 1998 - Peters ergert zich - het is bekend - tomeloos aan slecht taalgebruik van anderen. Vandaag valt hem één zin in het debuut De wilde getallen van Philibert Schogt echt tegen. Het gaat om deze:
‘Hij had zich als voltijdsstudent ingeschreven en was een van de eersten geweest die zijn collegegeld had betaald.’
‘Wie hadden na hem dan nog zijn collegegeld betaald?’ sneert Peters er voor alle duidelijkheid tussen haakjes achteraan. Maar er staat helemaal niet ‘hadden’. Er staat ‘had’. Peters denkt dat ‘zijn’ fout is. Hij ziet niet dat er sprake is van een dubbele uitglijder. Natuurlijk moet er ‘hun collegegeld hadden’ staan. Maar dit is slechts een onnozelheidje, een klavertje vergeleken met het woekerend zevenblad van Peters' eigen zinnen. (type peters ii)
23 oktober 1998 - Recensie van Cees Nootebooms Allerzielen. Een katholieke leerschool blijkt ongeschikt voor het kloosterlijke, getuige Peters' volgende zin (nou ja, zin?):
| |
| |
‘Ongeschikt voor het kloosterlijke, is niettemin zijn leerschool aan het gymnasium Immaculatae Conceptionis in Venray en het gymnasium Augustinianum in Eindhoven niet zomaar aan hem voorbij gegaan.’ (type peters i)
Bovendien spiedt er iets in Berlijn. Het is alleen niet meteen duidelijk wat: ‘Hem valt op, spiedend in Berlijn, hoe vaak hij een sirene hoort [...]’
Hoe vaak hij een sirene hoort, dat is wat spiedt in Berlijn. Je kunt dat ‘spiedend in Berlijn’ op diverse plaatsen kwijt, achter ‘hij’ bijvoorbeeld, of achter ‘hoort’, maar waar Peters het neerkwakt, kan het niet. (type peters i)
Hij vindt Allerzielen wel een mooi boek. Het verleden wordt erin ervaren als bindend en bevrijdend. Daarom laat hij de augustijner en franciscaner leermeesters van weleer tevreden over de auteur vaststellen: ‘Kijk aan, Ceesje moest eerst heer Cees worden om alsnog recht katholiek uit de hoek te komen.’
Hoe krijgt iemand dit soort ouwebettigheid zijn tekstverwerker uit? Niettemin gaat het hier tenminste nog om voor eigen rekening gebakken prut. Anders ligt het als Peters de schrijver letterlijk het volgende in de schoenen schuift: ‘[...] als ú in Berlijn loopt, ziet u hijskranen en bouwputten, maar ik daarentegen voel daar aan den lijve het verleden’
Want ook in de diepste bouwput van Berlijn zal men zelfs Nooteboom niet betrappen op een formulering als ‘maar ik daarentegen’. (type peters ii)
11 december 1998 - Bezweren, bezwoer, bezworen, een fraai werkwoord. Maar wat maakt
| |
| |
Peters er, in een evaluatie van Reve's Verzameld Werk, Deel 1, van? Dit: ‘[...] gierende wanhoop die door minutieuze registratie van banaliteiten bezweerd moet worden.’ (type peters vi)
5 maart 1999 - Niet eerder zette Peters het zelfstandig naamwoord en het bijbehorende, maar door hemzelf niet meer als zodanig begrepen, werkwoord zó dicht bij elkaar:
‘[...] al konden geen van zijn romans buitengewoon geslaagd worden geacht.’
Geen - hier toch echt letterlijk in de betekenis van ‘niet één’ - van de romans konden. (type peters vii)
Gelukkig herstelt hij het evenwicht een eindje verderop in dezelfde recensie:
‘Een kind dat verdrinkt en het verdriet dat de ouders daaraan overhouden, behoort tot de categorie der onverdraaglijkheden.’ (Twee dingen ‘behoort’; type peters vii)
Overigens gaat het hier om een in Nederland wild om zich heen grijpend verlies aan vermogen om de relatie te zien tussen onderwerp en werkwoord (vgl. ook de Volkskrant-column van rechtssocioloog Kees Schuyt op 17 maart 1999: ‘De drieëenheid Massa, Geld en Media hebben er natuurlijk mee te maken...’).
26 maart 1999 - Vandaag wil Peters ons doen geloven dat een correspondentie in staat is om iemands voorliefde te kennen:
‘Meijsings voorliefde voor harmonieuze constructies kennende, moet de correspondentie tussen het aantal beuken van de basiliek en de hoofdstukken van dit verhaal geen coïncidentie zijn.’ (type peters i)
Waaruit zou die correspondentie bestaan? Het gaat niet om eenzelfde aantal, want dan had er moeten staan: ‘tussen het aantal beuken van de basiliek en dat der hoofdstukken van dit verhaal’. Ze zullen wel schrijven naar elkaar, de beuken en de hoofdstukken. En dan al gauw beter dan Peters. (type peters ii)
30 april 1999 - Over een boek van Kristien Hemmerechts noteert Peters:
‘De tuin der onschuldigen, het jaarlijkse boek van deze Vlaamse schrijfster [...]’
Hemmerechts schrijft elk jaar hetzelfde boek met dezelfde titel, zegt deze zin. En omdat De tuin der onschuldigen ook elke keer opnieuw besproken moet worden, klimt Peters onvermoeibaar in zijn pen, om met ‘De onmogelijkheid van zuiverheid’, de rake kop boven zijn jaarlijkse recensie, zijn eigen strevingen in de kern te typeren. (type peters ii)
5 juni 1999 - Heden is Peters goed te spreken over een boek! Hij uit dat alleen zo ongelukkig. Het gaat om Harries hoofdingang van Anne Vegter:
‘Nog een mooi zinnetje: “Diep in zijn sokken stond Harrie voor het raam.” Of, wanneer hij eindelijk buiten en onder de mensen mee hardloopt, maar doordat hij vanwege nodig moeten al spoedig weer naar huis draaft: “Het is zijn onmacht der gewoonte.”’
Wat doet dat ‘doordat hij’ hier? Gooi het eruit en je hebt een zin die, net als Harrie, wel goed loopt. Het zal bij Peters ook de onmacht der gewoonte zijn. (type peters ii)
11 juni 1999 - ‘Want ook zij mankeert van alles’, beweert Peters over een hoofdpersoon in Verhalen van Hugo Claus. Zij mankeert? Het kan. Bijvoorbeeld als zij het hazenpad kiest. Dan mankeert zij. Tot dat moment echter mankeert haar iets, of zeg maar gerust nogal veel, als je in zo'n zin zit opgesloten. (type peters ii)
23 juli 1999 - ‘Later, te gast in huize Ten Bosch, vertelt Ad over Gebroken lied, het boek over zijn vriendschap met Ida Gerhardt dat aanstonds verschijnt.’
Wie is er in deze zin te gast in huize Ten Bosch? Ad. Wie is Ad? Ad is Ad ten Bosch. Dat is raar, die zal toch niet bij zichzelf op bezoek gaan? Maar wacht, ach natuurlijk, Ad ten Bosch heeft Arjan Peters op bezoek gehad. (type peters i)
27 augustus 1999 - Vandaag valt Peters over een onhandig geplaatste komma in het nieuwste boek van Vonne van der Meer. ‘Het zit hem in de kleine dingen’ citeert hij toepasselijk een van haar romanpersonages, om dan te vervolgen: ‘Afgaande op haar roman-in-verhalen Eilandgasten vindt Vonne van der Meer dat ook.’
Vonne van der Meer gaat dus af op haar eigen roman, ziet dat daarin ditmaal alles nogal klein gehouden wordt en besluit dat ze dat kennelijk belangrijk vindt. Toch? Dit en niets anders staat hier. Hij zal toch niet bedoelen dat hijzelf, afgaande op haar roman, concludeert dat zij iets vindt? (type peters i)
| |
| |
17 december 1999 - ‘Er is overduidelijk sprake van verwantschap tussen deze twee aan te wijzen.’
Je kunt zeggen dat er sprake van verwantschap is, of je kunt zeggen dat er verwantschap is aan te wijzen, maar je kunt niet zeggen dat er sprake van verwantschap is aan te wijzen. Laat staan dat er overduidelijk sprake van verwantschap is aan te wijzen. Dat kan niet. Tenzij je Peters heet. Dan mag je in de Volkskrant schrijven dat er overduidelijk sprake van verwantschap is aan te wijzen tussen Theun de Vries en Euripides. (type peters ii)
30 december 1999 - Joost Zwagerman was het die Arjan Peters destijds doorlichtte op zijn standvastigheid in het recenseren voor verschillende broodheren. De recensent heeft sedertdien de pest in zijn lijf. Koos van Zomeren schrijft een boek waarin een schrijver voorkomt, ‘Zwager’ geheten, een handige jongen die media-aandacht niet versmaadt, ‘zodat we wel móéten denken aan Zwagerman’, aldus Peters. Wat schrijft hij dus in zijn negatieve recensie van Van Zomerens nieuwste boek?
‘Dan reken je er niet op dat deze ervaren auteur zijn eigen stemmigheid gaat zitten verpesten met flauwe acties en een onwaarachtige liefdesgeschiedenis - laat hij dat soort boeken nou maar over aan mensen als Zwager.’
Heeft hij daar zijn belager even subtiel gepakt! Maar de zin die het hem moet doen, de zin die de giftige pijl wil afvuren, de zin die Zwagerman voor eens en altijd op zijn plaats tussen de beschrijvers van flauwe acties en onwaarachtige liefdesgeschiedenissen dient te schieten, die zin zakt tijdens het mikken al door zijn pootjes. Je kunt gemelijk brommen: ‘Laat hij het recenseren nou maar overlaten aan anderen.’ Je kunt verzuchten: ‘Liet hij het recenseren nou maar over aan anderen.’ Je kunt hem rechtstreeks aansporen: ‘Laat het recenseren nou maar over aan anderen.’ Maar je sterft toch liever dan op te schrijven: ‘Laat hij het recenseren nou maar over aan anderen.’ (type peters ii)
21 januari 2000 - Peters vindt de stijl van Pauline Slot in haar roman Blauwbaard niet bepaald trefzeker, geeft een voorbeeld en zet er zijn sarcastische commentaar tussen haakjes achter:
‘“Ze hield zelden meer van hem dan in de maand september in een vliegtuig” (geen geringe opgave voor Edu, jaarlijks een maand in de lucht zien te blijven om zijn vrouw te plezieren).’
Afgezien van het obligate germanisme (‘opgave’ in de betekenis van ‘taak’), doet dit wel sterk denken aan een letterlijke formulering van Peters zelf uit de ‘Cicero’ van 30 april vorig jaar: ‘De tuin der onschuldigen, het jaarlijkse boek van deze Vlaamse schrijfster (...)’ (type peters v)
5 mei 1999 - Veel te knippen vandaag. Weemoed is vanaf nu niet mannelijk meer. De hoofdpersoon in het besproken boek wilde van die weemoed af, maar ‘heeft haar’ volgens Peters, ‘door dat tegenstreven dubbel en dwars verdiend.’ En wat ook nieuw is: gebeurtenissen kunnen een zwaarte op een leventje hebben. Althans, Peters doet of het gemeengoed is, schrijvend over dit boek, ‘dat letterlijk in gewicht tegemoet wil komen aan de zwaarte die de gebeurtenissen op het leventje van Lodewijk Thijssen hebben gehad.’ (type peters iv & type peters ii)
25 augustus 2000 - Uit Bas van Puttens Doorn citeert Peters: ‘Achter de ramen hing een reclamebord met de in neonlicht geschreven aanbeveling best tandoori. Hij zag de kakkerlakken in gedachten door de keuken kruipen.’
Peters' commentaar: ‘En waar zouden die kakkerlakken al kruipend aan denken? “Laatst bij de Chinees was het een stuk lekkerder”? Ach nee, Bas van Putten schrijft niet zo opvallend dat hij bedoeld kan hebben wat er staat. De gedachten hoorden natuurlijk bij hem.’
Peters zelf schrijft natuurlijk wèl zo opvallend dat hij altijd bedoelt wat er staat. In deze zelfde recensie typeert hij de dwarsliggende hoofdpersoon Doorn aldus: ‘Een tegenstrever, die zijn afkeer van de tijdgeest vormgeeft door ontslag te nemen uit de journalistiek, en zijn weerzin tegen het geslaagde leven dat hij leidt - afgemeten aan de welstand van een huis buiten de grote stad, een vrouw die goed geld verdient, en een zoontje - de rug toekeert.’
Doorn keert zijn weerzin tegen het geslaagde leven dat hij leidt de rug toe. Dit betekent dat hij het geslaagde leven dat hij leidt aanvaardt. Volgens de criticus althans. Uit de rest van de recensie blijkt dat het anders ligt. Van Putten formuleert zijn kakkerlakzin wat onhandig, maar de lezer snapt hem meteen. Peters schrijft precies het tegenovergestelde van wat hij bedoelt en zadelt de lezers met de gebakken peren op. Bij hem ‘gaat
| |
| |
het eenvoudigste nog mis’, om zijn eigen woorden over Connie Palmens stijl aan te halen. (type peters ii)
13 oktober 2000 - Eerst heeft Peters het vandaag over een ‘afgezant’ (bedoeld wordt ‘gezant’ of ‘afgevaardigde’), dan vergelijkt hij alweer iets ‘bij’ iets anders (in plaats van ‘met’) en tot slot ‘besluit’ hij zijn recensie ‘af’ (type peters ii)
29 december 2000 - Gerrit Krol krijgt de P.C. Hooftprijs. Dat werd hoog tijd, meent Peters. Volgens hem vindt Krol dat zelf ook. ‘Wat niet wegneemt’ zo vervolgt onze recensent zijn relaas, ‘dat hij niet erg blij is, en nagenietend kan terugblikken op de namiddag van 30 november jongstleden: (...)’. Die ondankbare Krol toch. (type peters ii)
5 januari 2001 - Vandaag is Mensje van Keulens nieuwste roman aan de beurt:
‘Vergelijkbaar met de manier waarop Jan Siebelink een Couperus-achtige vrouw in het Den Haag van deze tijd situeerde [...], heeft Van Keulen dit keer een vrouw geportretteerd die als zoveel nerveuze heldinnen uit de laat-negentiende-eeuwse literatuur zucht onder haar afkomst en de mannen in haar leven. En die ten langen leste bovenkomt. Niet door bruut geweld te gebruiken [...], noch door de koele meren des doods op te zoeken, of de eeuwige vergetelheid in te glijden door het innemen van slaaptabletten of andere middeltjes.’
Volgens Peters zou je dus kunnen verwachten dat de heldin ten langen leste bovenkomt door de koele meren des doods op te zoeken, of door de eeuwige vergetelheid in te glijden met behulp van slaaptabletten of andere middeltjes. Je ziet zo'n heldin voor je. (type peters ii)
20 april 2001 - Ditmaal vindt Peters, dat de schrijver van Lisa's adem, Karel Glastra van Loon, ‘bijna automatisch uit de bocht vliegt zodra hij de diepte in wil’. Hoezo? Wel, Glastra van Loon schetst het leven van Lisa's moeder Sophie ‘met een dergelijke tomeloze vaart dat je uit haar biografie hooguit in een gesprek de vraag te laten vallen waarmee Hamlet zijn monoloog opent in het gelijknamige toneelstuk (derde akte, eerste scène) - enfin, het overbekende citaat dat hem nou niet meteen als overtuigend Shakespeareaan kwalificeert.’
Hoe je deze zin ook wikt en weegt, welke woorden je ook loost of er bij verzint, er valt helemaal niks van te maken. Peters zelf heeft helemaal geen diepte nodig om uit de bocht te vliegen. (type peters ii)
conclusie - De slotsom is duidelijk. Het gaat hier niet om incidentele zetfouten die in een haastig medium als een krant nu eenmaal voorkomen. Het gaat om een systematische en epidemische woekering in de schrijfsels van Peters. In de 42 hier genoemde artikelen vergrijpt de stilistische fijnslijper van de literatuurredactie van de Volkskrant zich 54 maal tegen de Nederlandse taal. Van die 54 keer valt ruim de helft (29) in de categorie type peters ii: ‘eclatante onzin als gevolg van zompig denken’. Daarnaast komt type peters i tien keer voor, peters iii één keer, iv drie keer, v acht keer, vi één keer, en peters vii twee keer.
Optimisten kunnen zeggen dat er dus nog hoop is, omdat uit de telling blijkt dat Peters nog veel slechter denkt dan formuleert. Als gemartelde lezer kan ik slechts een 19-de eeuws anonymus citeren: ‘Werkelijk alles wat hij schrijft is diep ellendig. Nergens is een uitweg, waar je ook kijkt, uit het gestrompel en gehink waartoe hij veroordeeld is. Door de cumulatie van verdrietelijkheden ontstaat als vanzelf de roep om ontferming over deze stuntelaar. Wij bieden hem die het best, niet door zalvende praat te verkondigen, maar door het precies en schaamteloos benoemen van zijn eigen schaamteloosheden. Je kunt schateren om zijn wartaal, maar de goden hebben hem niet voor niets in onze directe nabijheid gesitueerd: het is uw en mijn nar, denk niet dat het over vreemde narren ver weg gaat.’
|
|