‘Hoe is het met Syl?’ vroeg Evelien. Sylvia was haar jongere zus. Later zou hun moeder opbiechten dat Eveliens vader niet de vader van Sylvia was. Voor altijd bracht Evelien dat daarna in verband met dat zinnetje waarmee haar moeder haar koel het vreselijke nieuws had gebracht. ‘Je vader is overleden.’
‘De dokter heeft haar een kalmeringsmiddel gegeven,’ zei haar moeder.
‘Wanneer is het gebeurd?’ vroeg Evelien.
‘Half elf,’ zei haar moeder, zoiets. Ze waren vroeg weggegaan, want Sylvia moest vanmiddag weg.
Gelukkig, dacht Evelien. Ze had dus niet liggen neuken toen haar vader stierf.
‘Ik breng je naar huis,’ zei Paul even later. Hij hield haar stevig tegen zich aan gedrukt, streelde door haar haar. Ze was nog steeds naakt, en hij ook. ‘Ik bel even wat afspraken af, haal de auto en rij je naar huis. Ik wil niet dat je met de trein gaat.’
Evelien kon niets zeggen.
Ze kon niet eens huilen.
Vanaf het moment dat ze naast hem in zijn oude Saab zat, had ze er spijt van dat ze niet met de trein was gegaan. Op de achterbank lag een oude deken die vol hondenharen zat. De bijbehorende lucht vulde de auto.
Het was warm en het land lag er vet bij. Het was niet druk op de weg, maar Paul reed consequent niet harder dan honderd. Evelien had het gevoel dat vooral zijn vrouw de Saab gebruikte.
‘Je moet je niet schuldig voelen,’ zei hij toen ze in de buurt van Assen waren. Tot die tijd hadden ze bijna niets tegen elkaar gezegd.
Evelien wist meteen wat hij bedoelde. Het verbaasde haar dat hij haar zo aanvoelde.
‘Toen mijn moeder overleed, was ik al twee weken thuis. Mijn vader en ik wisselden elkaar af aan haar bed. Ze kon ieder moment doodgaan. Op het moment dat het gebeurde, sliep mijn vader. En ik stond in de keuken een ei te bakken. Mijn vader was woedend.’
Evelien knikte. Ze zou willen weten waar dat ouderlijke huis stond en hoe zijn moeder eruit zag. ‘Toen mijn vader overleed, twee jaar later, in het Academisch ziekenhuis, was ik net even weg om een sigaret te roken. Die twee jaar dat hij nog leefde zei hij voortdurend: “Als je mijn laatste woorden maar niet mist.” Dat vond hij grappig.’
‘Ik niet,’ zei Evelien. Ze keek opzij. Paul had grote, vlezige oren waar witte haren uitgroeiden. Ze zou ze af willen knippen. Als kind keek ze vaak toe als haar vader zich aan het scheren was.
‘Ik ook niet. Er was een verpleegster bij toen hij doodging. Weet je wat hij zei?’ Evelien zei niets.
‘Zie je wel dat hij er niet is.’
‘Grappig,’ zei Evelien. Ze dacht aan háár vader. Zijn hoekige gezicht, het spleetje tussen zijn grote tanden, zijn bulderende lach.
‘Ik heb me jaren schuldig gevoeld,’ zei de man naast haar die ouder was dan haar vader die nu dood was.
‘Jij was erbij,’ zei Evelien, ‘Je wist dat ze ieder moment konden gaan.’
‘Dat is waar,’ zei Paul.
Stilte.
‘Wij lagen alleen maar te neuken,’ zei Evelien, ‘of nog nét niet. Maar ik dacht aan niets anders. Ik was kletsnat.’ Ze drukte zich zelden zo grof uit. Ze realiseerde zich dat ze het deed om hem te kwetsen. Ze begreep niet zo goed waarom.
‘Hoe oud was je vader?’ vroeg hij zonder haar aan te kijken.
‘Hoezo?’ vroeg Evelien meteen.