met die mannen. Dan roept mijn vader om fanta, in de zomer, of om chocomel in de winter. Ik kan me niet herinneren dat hij mij ooit bij mijn naam noemt.
Mijn vader hangt op de achterbank en ik stap weer in. Ik zoek een goede zit op de voorbank zodat ik een zo breed mogelijk zicht heb. Cor van Geest gooit mijn portier dicht en ik draai het contactsleuteltje om.
De auto is nieuw, drie maanden oud. Het zilvermetallic glanst je tegemoet. Er zitten nog geen deuken in zoals in alle voorgaande auto's. Het is niet erg als er een deuk in een auto komt, zegt mijn vader altijd. Een auto is om te gebruiken en niet om te bewaren. Ja, ja, antwoordt mijn moeder dan. Ja, ja. Je kunt aan haar toon horen dat ze eigenlijk iets anders wil zeggen. Niet dat ze de auto mooi wil houden, ze geeft er niet om want ze is meer geestelijk ingesteld beweert ze, maar omdat ze mijn vaders woorden niet vertrouwt.
De motor loopt, ik druk de koppeling in en zet de versnelling in zijn één. Langzaam laat ik het gas opkomen zoals mijn vader me dat geleerd heeft, en de Opel komt in beweging.
Toen we de Opel net nieuw hadden, zei mijn vader tegen mij op een zondagmiddag: ‘Kom we gaan benzine laden.’
Mijn moeder vindt het vervelend als hij dat op zondag doet. Op zondagen wil ze rust en er mag niets gekocht worden. Geen ijs, geen benzine. Ze zegt dat God dat zo wil. Ik verdenk haar ervan dat ze dat argument gebruikt om mijn vader in huis te houden. Niet dat het helpt. Hij gaat al jaren naar elke thuiswedstrijd van Feyenoord en neemt mij mee. Maar dronken wordt hij nooit op zondag. Hij gelooft in God.
Nadat we benzine hadden getankt, reed hij door naar de groenteveiling net buiten het dorp. Op de parkeerplaats, zo weids en leeg als het strand in de winter, stopte hij de auto en zette de motor uit.
‘Ik ga je leren auto rijden,’ zei hij.
Ik vond het geen leuk idee, het overviel me, het mocht niet van God leek me, ik wilde weer naar huis om mijn boek - Old Shatterhand - uit te lezen.
‘Mag dat wel van mama?’ vroeg ik. Als mijn vader niet dronken is, kan mijn moeders wil wel eens als wet uitpakken.
‘Mama vindt het goed.’ Daar had ik geen verweer tegen, hoewel ik mijn vader niet helemaal geloofde.
Ik bekeek de auto opeens met andere ogen. Het leek me onmogelijk dat ik deze auto zou kunnen leren besturen. Had mijn vader wel enig idee hoe groot die auto was? Hoe lang en hoe breed? En hoe nieuw?
‘Ik kan dat niet,’ zei ik.
‘Haar of geen haar,’ zei mijn vader op scherpe toon. ‘Kammen!’ Mijn vader zegt dat altijd als je beweert dat je iets niet kunt. Je moet, of je wilt of niet.
‘Let goed op,’ zei mijn vader. ‘Autorijden is niet moeilijk als je het eenmaal kunt.’
Op de grote parkeerplaats bleek autorijden inderdaad niet moeilijk. Lastig bleef dat ik me steeds tijdens het rijden aan het stuur moest optrekken om een goed zicht te kunnen hebben waarbij ik er op moest letten dat ik dan geen dot gas gaf.
Op alle zondagen waarop we niet naar Feyenoord gingen en waarop het weer niet tegenzat, kreeg ik autorijles. Het ging steeds beter. Ontkoppelen, schakelen, gas geven, remmen en sturen, na drie lessen verliep dat proces vloeiend. Mijn vader gaf goed les. Hij had leraar kunnen worden in plaats van groentenexporteur. Misschien was hij dan ook van de drank afgebleven, je weet niet hoe zijn leven dan gelopen was. Hij legde zijn linkerarm om me heen en gaf uitleg over de pedalen. Hij rook lekker, naar Old Spice.
Tijdens de eerste les bediende hij de versnellingspook. Het was een wonder hoe de auto deed wat ik wilde. Draaide ik het stuur naar rechts dan bewoog de auto zich