had, dan had hij het interview met Poel van der Molen-Maesen gelezen dat op 27 november 1998 in HP/De Tijd verscheen. Poel van der Molen is de landelijke officier van justitie belast met mensensmokkel. In dat interview zei zij onder meer het volgende:
1 | - Justitie moet zich op het terrein van de mensensmokkel beperken tot ‘tien grote onderzoeken’ per jaar - ‘(Zucht) Ik zeg altijd maar, iedere klap die je uitdeelt is meegenomen.’ |
2 | - ‘Wij zijn er niet op uit om de mensen die getransporteerd worden te grijpen... Wij zijn alleen gefocust op de mensen die er geld aan verdienen.’ |
3 | - ‘Niet elk parket kan bijhouden wie voor mensensmokkel is opgepakt... ik krijg niet iedere maand een uitdraai van het aantal verdachten en berechtingen.’ |
Wie dit had gelezen, wist dat er geen afstemming tussen de parketten was en waartoe het tekort aan mankracht kon leiden. Die wist bovendien dat wanneer er wel voldoende afstemming en wel voldoende mankracht zou zijn geweest, dit niet zou hebben betekend dat het Dover transport ook zou zijn aangehouden. Het al of niet ‘doorlaten’ van een transport (waar Dittrich, op aangeven van de advocaat van de hoofdverdachte, in de Kamer over tamboereerde) was voor justitie een onderwerp van ondergeschikt belang.
Het beleid inzake mensensmokkel was dus bekend, en, gezien het enorme handhavingstekort in Nederland, begrijpelijk. Dittrich had het echter druk met z'n parlementaire rechtspraktijk voor tussen wal en schip geraakte individuen, waarover hij zo uitvoerig vertelt in zijn boek. Toen het misging, zag Dittrich de kans schoon te suggereren dat de politie uit laksheid de voorbereidingen van een massamoord door de vingers had gezien.
Tweede voorbeeld: het recente rumoer over de vele aangiften die de politie jaarlijks niet behandelt. Wederom speelde Dittrich een hoofdrol. De debatten leidden tot wat een van de meest huilerige, hypocriete, en onuitvoerbare moties uit de geschiedenis van de Tweede Kamer moet zijn.
Op 6 oktober van dit jaar berichtte de Volkskrant dat de politie een miljoen aangiften niet in behandeling neemt, waaronder ernstige zaken als overvallen en gewelddelicten. Boris Dittrich en de andere justitiespecialisten vonden het onthutsend en onaanvaardbaar. Maar voor wie enigszins vertrouwd is met de cijfers van justitie was dat miljoen een open deur. Natuurlijk legt de politie een miljoen zaken, waaronder zeer ernstige, terzijde, wat had je dan geacht? Het kon alleen onthutsend zijn voor wie jaren lang de andere kant op had gekeken.
Later die maand werd in de Kamer gedebatteerd over de nota Criminaliteitsbeheersing waarin minister Korthals een beeld schetst van het handhavingstekort in Nederland. Het commentaar van Dittrich spreekt wederom boekdelen. Hij zei: ‘De nota geeft een realistisch maar dramatisch beeld. Natuurlijk had ik dit liever vier of acht jaar eerder gehad...’
Liever vier of acht jaar eerder? De cijfers waren allang bekend en het beeld wijkt niet af van wat iedereen, ook vier en acht jaar geleden, kon weten. Boris had weer eens niet opgelet.
Het enige werkelijke nieuwe uit de nota was dat justitie nu voor het eerst toegaf dat het tienduizenden zaken niet behandelt waarin wel aanknopingspunten voor opheldering voorhanden zijn. Dat ze dit jaren lang hebben durven ontkennen, toont aan dat ze Boris Dittrich en de rest van de Tweede Kamer niet serieus namen.
En waarom zouden ze ook? Aan het eind van het debat droeg de Kamer de minister van Justitie op om de bijna twee miljoen onverwerkte aangiften uit 1999 en 2000 nog eens te onderzoeken op mogelijkheden tot opsporing. Een ronduit bezopen motie die ingaat tegen het beleid dat met goedkeuring van de Kamer al jaren werd gevoerd. Die aangiften waren nu juist terzijde gelegd omdat er wegens het nijpende tekort aan personeel geen tijd voor was. Het is een grof schandaal dat het handhavingstekort zo groot is, maar het was bekend aan iedereen die het wilde weten.
Het enige juiste commentaar op dit soort activiteiten in de Tweede Kamer kwam van hoofdcommissaris Lutken uit Rotterdam, die in NRC Handelsblad van 10 november zei: ‘Ik kan daar alleen maar om lachen.’
Een blauwe stoel in paars toont aan hoe verkeerd Boris Dittrich de afgelopen acht jaar z'n tijd heeft besteed, maar suggereert ook een oplossing. Hij blikt nostalgisch terug op de jaren vóór z'n kamerlidmaatschap, toen hij advocaat was en later rechter. Wat een fijne tijd was dat. Hij denkt nog steeds als een praktiserend jurist. Er is in dit land een aanzienlijk tekort aan rechters. Kan Dittrich z'n casuskoorts niet uitzieken daar waar dat hoort?