hij intussen de last van onze misschien wel laatste gemeenschappelijke onderneming torsen.
Ik moest denken aan het verhaal dat een ex-collega me ooit vertelde. Voordat zijn vader naar het bejaardenhuis ging, wilde hij ‘nog één keer’ met de oude man een wandeling over de Strabrechtse hei maken. Net zoals ze dat vroeger altijd op zondagmiddag deden, toen hun moeder nog leefde. Hoe die wandeling verlopen is, heb ik nooit gehoord, maar jaren later zag ik die vader bij de halte van het bejaardentehuis in de bus stappen. Kwiek, monter en met een tas onder zijn arm. Een levenslustige oude man die zich verheugde om lekker te gaan winkelen. Ik was die ex-collega toen al jaren uit het oog verloren, maar ik hoopte op dat moment dat die vroegtijdig onder een vrachtauto aan zijn einde was gekomen. Het godvergeten lef om een streep onder het bestaan van je oude heer te zetten voordat die daadwerkelijk de pijp uit was!
In Maastricht regende het nog steeds. Het deerde mijn vader niets, en zoals ik als kind had gewild, nam ik hem nu als voorbeeld om de omstandigheden te trotseren.
‘Weet je?’ vroeg hij, terwijl we in de rij van het vvv stonden om de stadswandeling af te rekenen. ‘Vroeger was het 's zomers heet, dan moesten we gaan zwemmen. In de winters vroor het dat het kraakte, dan moesten we gaan schaatsen. Ik was niet goed in zwemmen of schaatsen, maar als het regende... in de herfst, dan moest je schuilen. Daar was ik goed in.’
Nu schuilden we pas nadat we zolang door hofjes, langs historische gevels en monumentale gebouwen waren geslenterd dat de routebeschrijving een nat vod was geworden, waarop we de teksten niet meer konden ontcijferen. In een smal straatje gingen we een café binnen.
‘We kunnen wel een hartversterker gebruiken,’ zei mijn vader, meteen op zijn gemak. Hij schudde de regendruppels uit zijn jas, haalde zijn kam uit zijn kontzak en streek met één haal zijn zwarte lok precies op de plaats waarvan hij meende dat daar zijn kaalheid nog gemaskeerd moest worden.
Als eenzame drinker was hij in geen jaren meer in een café geweest, maar hij wist nog precies hoe te acteren. Moeiteloos zwierde hij zichzelf op een barkruk.
‘Goeiemorgen, wat een weertje hè? Zijn we de eersten vandaag?’
De kastelein, bezig met een zojuist binnengebrachte levering, kwam langzaam overeind om ook meteen in zijn rol te schieten.
‘Geen jenever,’ siste ik mijn vader toe.
‘Nog met je moeder gesproken, de laatste tijd?’ beet hij me sarcastisch toe.
‘Twee biertjes graag,’ bestelde hij.
‘Ik liever een koffie,’ zei ik snel.
‘Hufter,’ zei mijn vader, toen de kastelein zich had omgedraaid naar het koffieapparaat. Ik probeerde uit de hoogte naar hem te kijken.
‘Als jij naar zo'n popfestival gaat, dan slurp je al een halve fles whisky leeg voordat je de poort binnen bent. Met mij erbij hoef je je niet groot te houden. Is dit dagje uit met mij soms geen feestdag voor jou? Of heeft je moeder je instructies gegeven om op mij te passen... Ik ben mans genoeg. Pas maar op jezelf.’
De koffie smaakte net zo min als het biertje.
‘Ik maak me bezorgd over jouw gezondheid,’ zei ik zwak.
‘Dat zei je ook niet op die ochtend van de gladste nacht. Weet je dat nog? reageerde hij grimmig.
Ik wist het nog.
‘Tjonge, jonge, wat was jij bezopen toen je het huis binnen kwam vallen. Hoe laat was het? Halfzeven 's morgens?’
‘Jij zat kippengaas onder je schoenen te vouwen,’ lachte ik.