‘Je hebt geen fantasie,’ zei hij daarna. ‘Maar wel een lekkere kont.’
Op de derde vrijdag praatte hij over zijn kind dat hij nooit ziet. Dat vindt hij heel erg. Ze is blij dat hij het haar verteld heeft. Als hij daarna overeind schiet uit zijn slaap weet ze waarom.
‘Was Cameron er weer?’ vraagt ze, meteen klaarwakker.
‘Je moet me vasthouden.’ Dan gaat hij tegen haar aan liggen, trekt zijn harde knieën op tegen haar buik en duwt zijn hoofd tegen haar borsten. Zij slaapt niet meer, maar hij wel. Dat geeft haar tijd om na te denken over kinderen die Cameron heten.
Ze weet niet of iemand het weet. Niemand heeft er ooit naar gevraagd. Het is een kleine stad en ze hebben samen besloten om het geheim te houden. Ze zullen niet met elkaar praten in het café, tenzij ze met een groep bij elkaar staan en het juist ontzettend op zou vallen als ze niets tegen elkaar zouden zeggen. Dat haar vrienden zouden gaan vragen: heb jij soms iets tegen die docent psychologie? Wat vreemd. Wij vinden hem juist hartstikke aardig. Hij komt zelfs naar ons café, welke docent doet dat nou.
Als Allard bij haar wil blijven slapen, draagt hij zijn horloge om zijn linkerpols. Zij wacht dan tot hij erop kijkt. Als het links zit, pakt ze haar jas en gaat alvast weg, met wie ze ook in gesprek is. De vierde vrijdag zat het horloge rechts. Maar de maandag erna lag er al een briefje in haar postvak dat zijn moeder die zaterdag jarig was geweest en hij zich mentaal moest voorbereiden.
De andere avonden heeft ze op hem gewacht in een steegje vlakbij het café. De vijfde vrijdag duurde het erg lang.
‘Ik kreeg nog een pilsje,’ zei hij toen hij haar oppikte. ‘Zonde om te laten staan.’ Sinds dit met Allard gaat ze in het weekend niet meer naar haar ouders. In het studentenhuis waar ze woont is het dan rustig. Hij houdt van rustig. En van schoon.
‘Je bent een keurig meisje,’ zei hij de zesde vrijdag en trok haar klerenkast open. ‘Daar hou ik van. Orde moet er zijn.’ Zijn vinger gleed langs de stapel slipjes op de plank.
‘Ik zal eens iets voor je meenemen. Om aan te houden, als je begrijpt wat ik bedoel.’ Tot nu toe heeft hij dat niet gedaan. Waarschijnlijk weet hij haar maat niet en ze is blij dat hij er niet naar vraagt.
Op de zevende zaterdagochtend zei hij dat hij wilde douchen. Blij liep ze naar de gezamenlijke badkamer, controleerde voor de vorm of die bezet was en rende snel terug naar haar kamer.
‘Het kan,’ zei ze. Hij deed haar badjas aan en de aanblik van zijn harige benen die er onderuit staken ontroerde haar. Ze gaf hem haar beste handdoek.
‘Wat een kleintje,’ zei hij. ‘Ik zal eens een extra grote voor je meenemen. Dan douchen we samen en drogen ons af met dezelfde handdoek.’ Tot nu toe hebben ze dat nog niet gedaan.
Vanmiddag heeft ze een brief in zijn postvak gedaan. Voor het eerst. Ze heeft er erg haar best opgedaan. Ze heeft geschreven over hoe mooi ze hem vindt. Hoe ze naar hem verlangt, hoe graag ze hem beter wil leren kennen, in zijn eigen omgeving. Wat ze met hem wil doen, wat hij met haar mag doen in zijn slaapkamer met spiegels aan het plafond en het grote, twee- tot zelfs driepersoons-waterbed waar hij met heimwee over praat als ze zich tegelijk moeten omdraaien op haar smalle matras. Hoe al-