gekomen dat een technisch mankement, nog maar horend in fase één, de laagste fase van het alarm, was uitgelopen naar fase twee.
Fase zeven is die van witgloeiend alarm, waarbij men deuren en ramen moet sluiten en met een slok jodium moet wegduiken onder een bed. Ik moet maar eens langs bij de Pharmacie, al zal ik het nu moeten betalen.
Niet duidelijk blijkt uit Le Monde wanneer de zaken uit de hand zijn gaan lopen en onder wiens verantwoordelijkheid. Dit interesseerde mij want Philippe Gustin, tot voor kort directeur van de Centrale, woonde in de verbouwde boerderij tegenover ons. Nadat ze een door kanker aangetaste nier bij hem hadden weggehaald was hij overgeplaatst naar het hoofdkwartier bij Parijs. Omdat hun huis verscholen ligt achter heggen en geboomte, en omringd is door weilanden, zagen wij niet veel van ze, behalve hun rijpaarden, tenminste die van haar, Sandrine Gustin.
Een enkele keer zagen we haar in de wei, of achter het stuur van een Landrover, een aanhanger met paarden trekkend, op weg naar een concours, een sierlijk figuurtje achter het stuur, altijd gebruind, een ‘Bâton de chocolat’. Haar man kwam ik naderhand tegen op de golf, een teruggetrokken, soft spoken figuur, niet wat men zich voorstelt van de directeur van een gevaarlijke fabriek, een ‘grosse tête’, zoals hij bij ons in de buurt werd genoemd. Voor een Fransman had hij zelfs een beetje gevoel voor humor. ‘Nee om paarden geef ik niets,’ zei hij ‘en mijn vrouw geeft niets om golf. Wij hebben een bijzonder onpraktisch huwelijk.’
Niet zo lang na zijn zware operatie vond ik hem languit, met gesloten ogen op een bank liggend, die opzij van het parcours staat, half verscholen tussen vlierstruiken. Opeens zag ik als in een glazen toverbol het nucleaire drama zich afspelen: de uitgeputte directeur rustend op een bankje. In zijn fabriek de discipline verlopend, een arbeider met een fles tussen de kloppende en zoemende buizen, een afsluiter die sissend is opengeklapt - geen zorgen, we trappen hem weer dicht, zijn nog maar in fase twee. Toen Gustin mij tussen de vlierstruiken hoorde ritselen, sprong hij op en gaf mij een hand, zonder commentaar.
Samen maakten wij het parcours af; toen we uit elkaar gingen beloofden we dat wij na mijn terugkomst uit Amsterdam weer een golfafspraak zouden maken. Toen ik terug kwam was hij er niet meer.
Er rustte geen zegen op de verbouwde boerderij van de Gustins. Tien jaar geleden woonde Mevrouw Chenaux er in haar eentje; de moeder van Sandrine Gustin, schoonmoeder van wijlen Philippe. Zij was een jonge weduwe, een zenuwachtig dametje. Op een donkere avond werd zij uit het leven gescheurd door een razende auto op een kruispunt van twee landweggetjes waar normaal nooit iets langskomt. Zij had haar hondje uitgelaten, een grijsbruine poedel die na de klap, met de riem achter zich aan, de benen heeft genomen en heeft zitten janken voor hun hek.
Mevrouw Chenaux had ons een les gegeven in Franse omgangsvormen. Haar poedel krabde geregeld onze vuilniszak open, en gegeneerd ging ze dan de rommel opruimen, waarbij ik haar natuurlijk hielp. Boven de vuilniszak hadden wij wat conversatie. ‘U moet eens bij me langskomen,’ zei ze een keer, en een paar weken later deden wij dat dus, toen we haar zagen voor haar huis. Zij keek alsof ze door de bliksem was getroffen en wij deinsden verward terug, roepend van ‘Oh nee, als het u niet schikt, geeft niet hoor, een volgende keer dus maar’. ‘Ah, maar komt u toch even binnen,’ riep zij.
Aarzelend kwamen wij door het hek en achter haar aan, een grote salon binnen waar we plaats namen op de rand van een bankje. In mijn herinnering was ze bibberend voor ons uit gelopen, de armen omhooggestoken, als in gijzeling genomen.
De dood heeft boven gemiddeld hard toegeslagen in ons buurtje. Zo vertrok ook Willem de Ruiter. Hij was op jonge leeftijd in Frankrijk gaan boeren en later in de zaadhandel gegaan en vermogend geworden. Een reus van een man, helaas op lemen