| |
| |
| |
Crisis in de journalistiek
Drie oorzaken van de neergang van de pers
door Bastiaan Bommeljé
Op 27 december vorig jaar schreef de Redactieraad van NRC Handelsblad een vertrouwelijke brief aan J. Greven, verantwoordelijk voor de landelijke dagbladen van pcm Uitgevers. In deze brief verklaarde de redactieraad ‘weinig vertrouwen’ te hebben in de directie van het concern. Wie van de meer dan zeventig directeuren bij pcm men bedoelde, was misschien niet erg duidelijk, maar wel dat men uiterst ongelukkig was met de gang van zaken binnen het uitgeefbedrijf, dat behalve een derde van de Nederlandse markt voor algemene boeken (met o.m. J.M. Meulenhoff, Prometheus/Bert Bakker en A.W. Bruna) en een aanzienlijk deel van de lokale dagbladen, ook vier van de vijf landelijke dagbladen in bezit heeft (naast NRC ook Algemeen Dagblad, Trouw en de Volkskrant, terwijl het ooit landelijke Parool nu als ‘regionale activiteit’ in de boeken staat).
De onvrede van de Raad betrof vooral de ingrijpende efficiëntie- en bezuinigingsoperatie die vanuit de concerntop was verordonneerd - ook aan de succesvol opererende NRC - onder de omineuze naam ‘Operatie Shift’. Maar meer nog leek het onbehagen voort te komen uit de houding van de directie tegenover de afzonderlijke krantentitels in het algemeen en tegenover NRC Handelsblad in het bijzonder (al eerder was een adjunct-hoofdredacteur om dezelfde reden teruggetreden).
Greven kwam op 1 maart jongstleden persoonlijk de Raad van repliek dienen. Volgens hem ‘gaat het niet goed’ bij de dagbladen, en ‘staat de barometer op zwaar weer’. Het was kortom geen bijzonder vrolijke ontmoeting, en dat was nog voordat onlangs bekend werd dat het pcm-concern als geheel (omzet 1,66 miljard gulden) over het afgelopen jaar de winst zag dalen van 75 naar 56 miljoen gulden (een daling van 26 procent), de winstmarge zag teruglopen tot 11 procent, de bedrijfslasten met 8,3 procent zag toenemen (bij een 7 procent hogere omzet), en de totale oplage van de divisie pcm Landelijke Dagbladen met bijna 50.000 exemplaren zag afnemen.
Het was ook voordat duidelijk werd dat de Nederlandse landelijke dagbladen als geheel in 2000 voor het tweede achtereenvolgende jaar ongeveer een procent van hun oplage moesten inleveren, waarbij zelfs de onaantastbaar geachte De Telegraaf voor het eerst sinds 1955 en NRC Handelsblad voor het eerst sinds 1975 lezers verloren (respectievelijk 2000 ofwel 0,3 procent en 5000 ofwel bijna 2 procent). Het was eveneens nog voordat duidelijk werd dat de winst van de twee andere grote ‘spelers’ op de dagbladenmarkt, N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf en Wegener Dagbladen, ook met 25 procent achteruit was gegaan in het afgelopen jaar, en dat De Telegraaf rapporteerde het eerste kwartaal van dit lopende jaar 20 tot 30 procent minder advertenties te hebben gekregen dan begroot, en zelfs zoiets als een winstwaarschuwing publiceerde. Het was, kortom, nog voordat beursanalisten van ing Barings de situatie in de dagbladsector bestempelden als ronduit ‘ernstig’.
Dat de gedrukte media een minder florissante periode meemaken, zal voor de Redactieraad geen verrassing zijn geweest. De opiniebladen maken al langer moeilijke tijden door. Vrij Nederland kelderde het afgelopen jaar wederom met meer dan 14 procent naar een oplage van omstreeks de 60.000 (drie jaar geleden was dat nog 75.000 en in de gloriedagen gingen er bijna 100.000 exemplaren de deur uit). HP/De Tijd zag de oplage met 8 procent zakken tot iets boven de 35.000 exemplaren (hoeveel hiervan uitgever Audax zelf uitzet bij de eigen ako-kiosken is onduidelijk). De Groene Amsterdammer wankelt al jaren op een smalle basis van omstreeks de 14.000. Alleen Elsevier groeide door naar een oplage van ongeveer 141.500, waarmee dit blad nu dus veel meer dan de helft van de opiniebladensector beheerst.
Maar ook in ander opzicht heeft de journalis- | |
| |
tiek tegenwind. Onlangs maakte Pieter Broertjes, voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren en hoofdredacteur van de Volkskrant, in zijn jaarrede gewag van zijn opvatting dat ‘het imago van de pers onder druk staat’. Naast een enigszins pijnlijke dosis zelfbeklag (‘Het is niet goed of het deugt niet; de ondertoon is steevast negatief’, verweet hij de buitenwereld), noemde hij daarbij ook zijdelings het uitermate kritische visitatierapport over de Hogescholen voor Journalistiek dat begin vorig jaar werd gepubliceerd. Hij vermeldde niet dat in dit rapport de nogal adembenemende conclusie werd getrokken dat de opleidingen onder meer door een te ‘geringe studielast’ gebukt gingen onder een ‘gebrek aan diepgang’ waardoor afgestudeerde journalisten kampten met ‘een zekere oppervlakkigheid’, als ze al niet geheel incompetent waren: ‘De belangstelling voor actualiteiten is vaak ver te zoeken, de taalbeheersing gebrekkig en het ontbreekt aan nieuwsgierigheid.’
Ik moest onwillekeurig denken aan dit rapport, toen een voormalig hoofdredacteur van NRC Handelsblad mij onlangs ongevraagd maar enigszins somber meedeelde dat deze krant in zijn ogen ‘ont-intellectualiseert’. Ik weet niet of dit een bestaand woord is, maar het droeg niet bij tot een opgewekter beeld van de dagbladjournalistiek in Nederland. Elders in de wereld loopt men overigens evenmin te juichen. In de Verenigde Staten leest nu minder dan de helft van de bevolking een krant en zelfs The New York Times is genoodzaakt in het personeelsbestand te snijden.
Derhalve was het wellicht niet helemaal een verrassing dat James Carey, hoogleraar journalistiek aan de Columbia University te New York, vorig jaar op een congres in Nederland onverbloemd sprak van een ‘crisis in de journalistiek’.
Nu is ‘crisis’ een opwindend klinkende maar weinig heldere - men zou bijna zeggen typisch ‘journalistieke’ - term, en ter compensatie van het leed dient ogenblikkelijk genoteerd dat in Nederland elke dag nog altijd 4.442.522 kranten hun weg vinden naar de lezer (negentig procent daarvan via een abonnement). Dit betekent dat 66 van de 100 Nederlandse huishoudens dagelijks een krant krijgt (en indien men het gezamenlijk lezen meerekent, gaat het om 79 van de 100 huishoudens). Toegegeven, dit waren in 1985 nog 84 van de 100 huishoudens, en in 1956 nog 95, maar het aantal is in ieder geval aanzienlijk hoger dan in de Verenigde Staten waar dekking van postadressen zoals gezegd is gezakt tot ver onder de 50 procent. En toegegeven, het aantal krantentitels in Nederland is de laatste halve eeuw gedaald van 112 naar 55, maar het kan moeilijk worden volgehouden dat het verlies van De Tijd, De Maasbode, De Rotterdammer, Het Vrije Volk, Nieuws van de Dag, De Waarheid, Het Binnenhof en News.nl nu werkelijk een catastrofale verarming van het culturele landschap betekent.
Desalniettemin is er iets aan de hand in de journalistiek, zoveel is duidelijk. Het zou bepaald overdreven zijn te menen dat de situatie kritiek is (zelfs een eventuele opheffing van Het Parool valt meer in de categorie ‘jammer’ dan in die van ‘onverteerbaar’). Maar wie waarde hecht aan een pluriforme pers, en meent dat kranten enigszins kunnen bijdragen aan een levend cultureel en soms misschien zelfs wel intellectueel landschap, kan niet anders dan licht verontrust zijn.
Wellicht is ‘crisis’ dus niet eens zo'n slechte diagnose. Bij nader toekijken blijken de problemen immers diepgeworteld en drieledig te zijn: zij heersen bij de dagbladuitgevers, bij de journalisten en bij de lezers. Het lijkt een understatement om te spreken van een communicatieprobleem tussen de drie partijen, en wie in schrille tonen wil generaliseren, ziet een groeiende kloof tussen de uitgevers die uit angst en onbegrip tientallen miljoenen guldens hebben verspild aan investeringen in Internet, de vergrijzende krantenlezer, en de solipsistische alsmede door zelfoverschatting geplaagde journalisten. Het is kortom een crisis die draait om geld, om leescultuur, om journalistieke kwaliteit, en bovenal om het explosieve mengsel daarvan.
Als de dagbladuitgevers menen dat het jaar 2000 moeilijk was, dan hebben ze het mis. Het vorig jaar was voor kranten nog een relatief goed jaar met een stijging van 10 procent advertentieomzet (niet in de laatste plaats van telecombedrijven en beurskandidaten die deels al niet meer onder ons zijn deze lente). Helaas is de winst die hiermee werd geboekt volledig uitgegeven aan Internet-activiteiten, die voorlopig geen rendement zullen opleveren (en misschien wel nimmer), alsmede aan de kleurenmagazines, die in totaliteit nog lang niet renderend zijn (het maandelijkse
| |
| |
‘M’ van NRC Handelsblad zal eerlang als eerste het break-even point bereiken).
De Telegraaf stak vorig jaar zo'n 60 miljoen in Internet-activiteiten (en heeft verreweg de meest succesvolle website), Wegener pompte er 38 miljoen in en pcm heeft de afgelopen jaren misschien wel 70 miljoen in diverse projecten op het World Wide Web gestoken. Of dit geld ooit wordt terugverdiend, is twijfelachtig - en dat was het ook al voordat de Internet-ontnuchtering recentelijk toesloeg. Het is dus niet verwonderlijk dat pcm nu alweer desinvesteert in zijn web-activiteiten. Enige tijd geleden werden twintig van de honderd banen bij de Internet-poot pim (pcm Interactieve Media) weggesaneerd. De vacaturesite Clickwork is onlangs gestaakt, terwijl het plan voor een algemene nieuwssite tenminste tot de zomer in de koelkast is gezet. pim is, zo stelde J. Gevers klip en klaar tegenover de Redactieraad van de NRC, bezig ‘met een enorme bezuinigingslag’, waarbij ‘de zaak tot normale proporties’ moet worden teruggebracht.
Dat is niets te vroeg. Al veel langer vallen er klappen in de Internet-journalistiek. Enige tijd geleden heeft The New York Times 17 procent van zijn Internet-divisie op straat gezet (na een verlies van 105 miljoen gulden in de voorgaande negen maanden), heeft zelfs het media-imperium cnn een kwart van de in totaal vierduizend banen opgeheven, waarvan het merendeel bij de Internetafdeling, en zijn bij mediabedrijf van Rupert Murdoch honderden banen in de Internetpoot geschrapt.
Nu reeds is duidelijk dat ook in Nederland de grote mediabedrijven hun toekomst deels gaan zoeken in activiteiten buiten het Internet. De Telegraaf heeft de tijdschriftendivisie van Elsevier gekocht, Wegener zoekt het in direct marketing en pcm wil groeien in educatieve informatie (ofwel opleidingsinstituten). Of dit soelaas biedt, is onduidelijk, zeker omdat pcm gaat investeren in een sector die Elsevier zojuist volledig heeft afgestoten.
Vooralsnog zoekt pcm vooral heil in de sanering van de Internet-poot en in de efficiëntie-operatie bij de krantendivisie. Daardoor gaan in eerste instantie 110 van de 4000 banen verloren, waartoe een voorziening van 18 miljoen is getroffen. In 2003 moet een en ander op jaarbasis 40 miljoen opleveren, en anders sluit C. Smaling, voorzitter van de Raad van Bestuur van pcm, gedwongen ontslagen niet uit. Of het allemaal voldoende is om dit lopend jaar het hoofd te bieden aan de almaar oplopende papierprijs en de exponentieel stijgende kosten van de huisaan-huisbezorging van de kranten, is onduidelijk. Evenzeer is trouwens onduidelijk hoe het geschil tussen pcm en de freelance medewerkers over digitaal hergebruik van teksten gaat aflopen. pcm heeft voor de afkoop van hergebruik in het verleden 5 miljoen gereserveerd, maar indien de rechter bepaalt dat auteurs bij hergebruik van teksten op dezelfde wijze als fotografen bij hergebruik van hun producten moeten worden betaald, gaat het om een veelvoud van dat bedrag.
‘We willen ons wapenen tegen conjuncturele verschuivingen,’ zei topman Smaling onlangs over de efficiëntieoperatie. ‘Het is onduidelijk hoe de toekomst eruit gaat zien. Daarnaast willen we door de reorganisatie ook ruimte scheppen voor nieuwe ideeën.’ Eerlijk gezegd mogen de journalisten bij pcm zich onderhand gaan afvragen hoe zij zich kunnen wapenen tegen de conjuncturele verschuivingen in de toekomstvisie van de bedrijfsleiding, en misschien ook wel tegen hun ‘nieuwe ideeën’.
Een van die ideeën is immers om synergie te verkrijgen door verkoop via de kranten van de boeken die in de eveneens stagnerende boekendivisie van pcm worden vervaardigd. Hiervoor wordt in de eigen kranten druk geadverteerd met eigen boeken, is een eigen boekenfonds alsmede een eigen boeken-website in het leven geroepen. Geheel nieuw is dit idee niet: in de jaren vijftig probeerde de Weekbladpers hetzelfde, door de verkoop van boeken van de Arbeiderspers via Het Vrije Volk. Uiteraard werd het een geldverslindende catastrofe, die na enige jaren stilzwijgend werd gestopt.
Bovendien had de leiding van pcm nog maar kort geleden wel degelijk een heel duidelijk beeld van de toekomst: dat beeld was beursgang, het doorbreken van de macht binnen het bedrijf van de Stichting Het Parool (die met 57,4 procent van de aandelen de beursgang steeds heeft tegengehouden), het opzetten van één centrale nieuwssite, en het afbouwen of samenvoegen van kleine krantentitels (zoals Trouw, Het Parool, en enkele regionale bladen). Nog in januari toonde pim-directeur P. van Dijk zich in een openhartige bui zelfs ronduit pessimistisch over de toekomst van de papieren kranten van pcm. ‘Trouw is wel een heel sterk merk,’ zei hij, ‘maar de vraag is of je voor 110 duizend abonnees de krant kan blijven
| |
| |
distribueren tegen dergelijke enorme kosten.’
Ondanks de ambities van de concerntop is het de vraag of beursgang nog wel zo'n goed idee is, als het dat ooit al was. De almaar dalende aandelenkoersen van Wegener en zelfs van De Telegraaf doen vrezen van niet. Investeerders zijn in ieder geval al enige tijd uitgekeken op de dagbladmarkt. De groei is eruit en de kosten nemen toe. Nu de vele tientallen miljoenen die de pcm-leiding heeft besteed aan het opzetten van een onrendabele Internet-divisie zijn verdampt, mag ze zelfs bijzonder blij zijn dat naast de Stichting Het Parool (waarin economisch niet erg onderlegde waakhonden als Ed van Thijn zitting hebben) en de geldschieters Nationale Nederlanden (22 procent van de aandelen), Aegon (7 procent) en de Nederlandse Investerings Bank (6 procent) geen kritische externe aandeelhouders zijn die lastige vragen gaan stellen.
Bijvoorbeeld vragen over het volslagen onbegrip dat de pcm-leiding tentoon heeft gespreid ten aanzien van de commerciële mogelijkheden van het Internet. Dat in de pcm-kranten lustig werd meegedaan aan de hype van de ‘nieuwe economie’, ontslaat de Raad van Bestuur niet van de plicht zich te verdiepen in de enorm beperkte mogelijkheden geld te verdienen via het Internet. Zulks deed bijvoorbeeld Wolters Kluwer wel, met als resultaat dat het bedrijf begin vorig jaar - op het hoogtepunt van de Internet-gekte - aankondigde voorzichtig aan te doen met investeringen. Dat kwam het bedrijf toen op hoon en een forse koersval te staan, maar nu lachen ze het laatst met een tweecijferige winst, een solide groeiverwachting voor het lopend jaar (onder meer gebaseerd op rendabele Internet-activiteiten), een veel gunstiger koerspeil dan Wegener en De Telegraaf.
Bovendien heeft de concerntop van pcm in het verleden overspannen verwachtingen gekoesterd ten aanzien van de rendementen die met kranten en boeken kunnen worden behaald.
| |
| |
In werkelijkheid is pcm juist door deze kernactiviteiten een te beperkt bedrijf om naar de beurs te gaan. Het concern is voor driekwart direct afhankelijk van de kranten, die weer voor de helft afhankelijk zijn van advertentie-inkomsten. Dat maakt pcm extreem conjunctuurgevoelig. Dat een groot deel van de overige inkomsten moeten komen van de boekendivisie, biedt ook al weinig soelaas. De verkoop van algemene boeken is het afgelopen jaar wederom met zo'n 4 procent afgenomen (de neergang is een trend sinds 1975), er is geen zicht op structurele verbetering in deze branche. En als die er wel zou zijn, blijven de rendementen in de boekenbranche structureel veel lager dan op de beursvloer wenselijk wordt geacht (niet voor niets hebben Elsevier en vnu en Wolters Kluwer het algemene boek allang buiten de deur gezet.).
pcm is een stuk conjunctuurgevoeliger dan de grote concurrent N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf. Die houdt zich bezig met vijf activiteiten, waarvan De Telegraaf (42 procent van de landelijke dagbladenmarkt) natuurlijk de bekendste is. Deze krant en de regionale dagbladen vormen echter niet meer dan 67,5 procent van de omzet van de Holdingmaatschappij. Daarnaast zijn er profijtelijke huis-aan-huisbladen, tijdschriften (o.a. Privé) en de drukkerij (met ruim 15 procent van de omzet is De Telegraaf de derde drukkerij van Nederland, maar dit is een bedrijfstak met lage marges).
In tegenstelling tot pcm heeft De Telegraaf zeer veel eigen geld en genereert een enorme cash-flow: de solvabiliteit is ongeveer 66 procent en de liquide middelen bedragen ongeveer 30 procent van de activa (de lancering met eigen middelen van Sp!ts als tegenhanger van de gratis Metro was dan ook geen enkel probleem, en het blaadje levert zelfs nu al winst op - pcm ontbreekt helemaal aan deze onderkant van de krantenmarkt waar dagelijks meer dan 700.000 exemplaren van de hand gaan). In het topjaar 1998 boekte De Telegraaf een rendement van 20 procent met een winst van zo'n 130 miljoen gulden. Dit zijn cijfers waar pcm enigszins mager bij afsteekt, terwijl de beurskoers van De Telegraaf toch bepaald weinig florissant is momenteel.
Wat pcm dus precies te zoeken zou hebben op de beurs is niet erg duidelijk. Zelfs in de gouden tijd omstreeks 1990 behaalde NRC Handelsblad een rendement van niet meer dan 16 procent - fantastisch voor een krant, maar niet iets om investeerders het hoofd mee op hol te brengen. Beursgang van pcm zou - zeker in het huidige economische klimaat - de pressie op de krantentitels om beter te renderen, dus meer te bezuinigen, dus minder kwaliteit te leveren, nog veel groter maken dan nu al het geval is.
In zekere zin brengt dit alles de Raad van Bestuur van pcm in een lastig parket. Wat voorzitter Cees Smaling verder te zoeken heeft bij een concern dat hij naar de beurs wil brengen, maar niet naar de beurs kan brengen, is een vraag die hij zichzelf ongetwijfeld steeds vaker zal stellen. De Raad van Bestuur en de meer dan zeventig directieleden van pcm hebben zich laten kennen als ambitieuze top-down managers - in een bedrijfstak die daartoe niet erg geëigend is - en nu zullen ze zich af en toe toch wel afvragen of hun managementaspiraties wel stroken met de realiteit waarin ze werkzaam zijn - als de investeerders dat al niet gaan doen.
Zeker is dat het concern met enige zorg naar het jaar 2003 moet uitkijken. Dan eindigt de ontheffing die de dagbladen genieten van de wet op de kartelvorming, en gezien de politiek van de Europese Unie in dezen is het niet waarschijnlijk dat verlenging mogelijk is. Dit betekent dat op dat tijdstip de onderlinge prijsafspraken vervallen en dat ook in Nederland een krantenoorlog kan ontstaan, waarbij de kleinere titels het onderspit zullen delven.
Overigens wil het feit dat de pcm-leiding lelijk heeft misgekleund met de Internet-hype en een talent aan den dag heeft gelegd om de eigen krantenredacties tegen het concern in het harnas te jagen, niet zeggen dat modernisering van de krantentitels en het doorbreken van de indolentie en het groepsconservatisme bij journalisten niet aan de orde zou zijn. Doch in de eerste plaats verdient de krantenlezer aandacht, want diens leesgedrag is zowel voor dagbladuitgevers als voor journalisten niet zonder belang.
De landelijke dagbladen bereiken tezamen 38,5 procent van de Nederlandse bevolking. Dat is niet alleen minder dan vroeger, maar een groter probleem is dat krantenlezers tamelijk sterk vergrijzen. Volgens onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau besteedt de leeftijdsgroep tussen 20 en 24 jaar thans bijna 50 procent minder tijd aan het lezen van kranten dan in 1975. In de groep van 40 jaar en ouder is de teruggang 12
| |
| |
procent. In de groep tussen 40 en 50 jaar is daarentegen een lichte stijging waar te nemen, terwijl in de leeftijdsgroep tussen 60 en 70 jaar de aan kranten bestede tijd stabiel is gebleven. Belangrijker is echter dat de leestijd bij de krantenlezers van 60 jaar en ouder tegenwoordig tienmaal zo groot is als bij de groep tussen 12 en 20 jaar (in 1975 was dat nog zesmaal zo groot).
Nu zijn deze cijfers enigszins geflatteerd omdat de scherpe verschillen vooral optreden bij de regionale bladen, en minder bij de landelijke kranten (en nog minder bij de ‘kwaliteitsbladen’). Maar duidelijk is wel dat de voor adverteerders interessante groep ‘kopers’ (19-29 jaar) matig vertegenwoordigd is onder krantenlezers, en dan met name bij diezelfde kwaliteitskranten. Trouw weet slechts 1,3 procent van de Nederlandse jongeren tussen 20 en 25 jaar te boeien (van de lezers is bijna een kwart 65 jaar of ouder!), NRC Handelsblad doet het nauwelijks beter met 2,4 procent (ongeveer 15 procent van de lezers is 65 jaar of ouder, en tweederde is 35 jaar
| |
| |
of ouder). Het lezerspubliek van NRC Handelsblad is overigens wel geleerd en bemiddeld: 59 procent heeft een hbo-of universitaire opleiding genoten, 44 procent heeft een netto jaarinkomen van f 63.000,- of hoger, meer dan eenderde verdient zelfs meer dan een ton (probleem voor de NRC is dat dit oude, rijke en geleerde publiek weinig genegen is tot losse koop van de krant, die voor liefst 93 procent afhankelijk is van abonnementen, meer dan enige andere grote krant).
Bij De Telegraaf, veruit het grootste landelijke dagblad met een oplage van 796.000 exemplaren per dag en een dagelijks bereik van meer dan 2 miljoen lezers, zijn de lezers daarentegen erg evenwichtig over de leeftijdsgroepen verdeeld. Zelfs onder studenten steekt zij met een bereik van bijna 15 procent de Volkskrant (13 procent) nog de loef af. (Wel wordt De Telegraaf in sommige provincies zoals Utrecht, Noord-Holland en Flevoland veel meer gelezen dan in andere, als Zeeland, Noord-Brabant, Zuid-Holland en Limburg.)
De Volkskrant heeft lezers die relatief jong en hoog opgeleid zijn: 40 procent is jonger dan 35 jaar, 55 procent is hoog opgeleid. Hoewel de lezerskring vrij snel vergrijst (meer dan 25 procent is nu tussen 35 en 49 jaar oud, en de leeftijdsgroep tussen 15 en 24 is slechter vertegenwoordigd dan bij het Algemeen Dagblad en bij De Telegraaf), kent deze krant nu nog relatief het minste lezers boven de vijftig, en zeker boven de zestig jaar.
Het Algemeen Dagblad is wat betreft lezers in alles modaal, maar heeft van alle grote kranten wel de meeste lezers per exemplaar: bij een sterk gedaalde oplage van 337.358 exemplaren zijn er toch nog altijd meer dan een miljoen Nederlanders die deze krant per dag openslaan. Alleen het snel groeiende buitenbeentje Het Financieele Dagblad heeft een nog beter bereik (de 70.735 exemplaren worden bekeken door meer dan 250.000 lezers).
Zeker is dat de landelijke kranten (behalve het fd) de laatste paar jaar bepaald weinig aanwas van nieuwe lezers hebben gekregen. Alle pogingen van onder meer NRC Handelsblad, de Volkskrant en Trouw om met een vlotte toon en meer hippe onderwerpen jonge lezers te trekken, kunnen in ieder geval niet als bijzonder geslaagd worden beschouwd. Hierbij dient te worden aangetekend dat - net als NRC Handelsblad en Trouw - ook Radio 1 en Radio 5, deze maand omgedoopt tot ‘Radio 747 am’, alsmede televisierubrieken als het Journaal, nova en Netwerk eveneens worden geconsumeerd door mensen met een gemiddelde leeftijd van 55 jaar.
Desalniettemin doemt de vraag op of de toename van de infotainment-journalistiek in de uitdijende bijlagen en kleurenmagazines van de kranten nu een wervend of juist een averechts effect op de lezer heeft.
Het grappige is dat de Nederlandse journalist met zijn lezers is vergrijsd. De gemiddelde leeftijd van een journalist in nu 42 jaar, en dat is een stuk ouder dan in belendende landen. Een van de oorzaken daarvoor is dat journalisten in ons land veel vaker dan elders een hogere opleiding hebben: 79 procent heeft een hbo- of universitaire opleiding (tegen 49 procent in bijvoorbeeld Engeland). Deze eenvormigheid komt ook tot uiting in de politieke oriëntatie: bijna 80 procent ziet zichzelf als ‘links van het midden’.
Die 79 procent met een hogere opleiding baart echter meer zorgen. Althans voor wie wel eens op een universiteit komt of kennis heeft genomen van het visitatierapport dat onder leiding van M.M. de Bok, oud-voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (nvj) werd opgesteld over de Hogescholen voor Journalistiek. Van de vier opleidingen krijgen drie op bijna of meer dan de helft van de onderzochte punten een onvoldoende van de visitatiecommissie. De kritiek luidt dat de opleidingen te weinig samenhang kennen, dat de inhoud en beoordeling van stages onder de maat is en dat de selectie van studenten onvoldoende plaatsvindt. Over het kwalitatieve rendement van de opleidingen worden harde noten gekraakt, en de sfeer op de opleidingen wordt betiteld als ‘chaotisch’. ‘De kwaliteit van de afgestudeerden is mede hierdoor erg wisselend,’ concludeert de visitatiecommissie met een tamelijk dodelijk eufemisme.
Dit is de achtergrond waartegen de landelijke kranten de afgelopen jaren een enorme uitdijing van het aantal redactionele pagina's hebben beleefd. Afgezien van het feit dat de inkijkfrequentie onder lezers per katern sterk afneemt (het derde katern van een krant wordt al 20 procent minder ingekeken dan het eerste, het vierde al meer dan 30 procent minder, enzovoort) is het de lezer - althans deze lezer - niet ontgaan dat door de toename van het aantal volgeschreven
| |
| |
pagina's een aanzienlijke journalistieke verdunning is opgetreden.
Die verdunning heeft bij alle kranten een andere vorm aangenomen, en overal is dat enigszins tot hevig ten koste gegaan van het gewone nieuwsgedeelte van de krant. Bij de Volkskrant is het aantal columns nu dermate groot dat op zaterdag gehele katernen ermee worden gevuld, terwijl de ironiserende en infantiliserende middlebrow-toon vanuit de achterste katernen en de kleurenbijlage dikwijls op onverdraaglijke wijze echoot tot op de voorpagina van de krant (men leze bijvoorbeeld vele van de 371 stukken die deze krant wijdde aan Máxima, een aanzienlijk deel daarvan voordat de politieke schaduw over haar vader viel). Bij Trouw probeert men in het katern ‘De verdieping’ met vele paginagrote essays over heikele onderwerpen - althans heikel onder goedbedoelende protestanten - elke dag opnieuw het einde van de krant te halen (deze lezer haalt dat einde niet erg dikwijls, zeker niet omdat deze krant zojuist ‘de moleculaire burgeroorlog’ in de Nederlandse samenleving heeft ontdekt, terwijl kort geleden nog de hoofdredactie verbood de etnische afkomst van criminelen te noemen omdat de lezer daar niet ‘rijp’ voor zou zijn). Bij NRC Handelsblad is de verdunning onder meer merkbaar bij de sterke toename van sportfoto's op de voorpagina, een meer opgewonden toon in de koppen en meer quasi-intellectuele pretentieuze prietpraat in de bijlagen (zou de oud-hoofdredacteur dat bedoelen met ‘ont-intellectualisering?’), een veel minder sturende centrale eindredactie (de hoofdredactie toonde zich onlangs knorrig over de toename van de grammaticale missers en spellingsfouten), een lagere drempel op de opiniepagina, en een wildgroei van ‘sfeerrapportages’ (in de trant van ‘Naima is vier jaar, en kraait van plezier als blijkt dat er voor haar geen plaats in de crèche is’ - dus zoals Pauline Broekema dat doet in het
nos-journaal). Bij het Algemeen Dagblad put men zich rondom de eenlettergrepige nieuwsberichten uit in graphics en soms halfcommerciële servicerubrieken, terwijl niemand daar blijkbaar in de gaten heeft dat het ad-kleurenmagazine veel te ‘high-brow’ is voor deze krant en dus nauwelijks advertenties trekt (maar wel de meest geslaagde, althans meest consistente, is van alle krantenmagazines in Nederland).
Hier moet ik toegeven dat ik een nogal pathologische krantenlezer ben, en ondanks deze opmerkingen over de inspanningen der journalisten elke dag weer vol bewondering kijk naar de buitenlandverslaggeving van NRC en Volkskrant (erg goed op dreef tijdens de Kosovo-oorlog), en naar het gevecht tegen de commerciële bierkaai bij Het Parool en Trouw. De krant is niets minder dan een dagelijks wonder dat mij verrukt. Des te meer ben ik verrukt nu ik onlangs een abonnement heb genomen op de International Herald Tribune met het beste uit The New York Times en The Washington Post - gewoon elke ochtend ironieloos op de mat, alsof het geen f 800,- per jaar kost (dat doet het wel).
Meer nog dan over de uitglijders, soms zonderlinge toonhoogte en het wisselend intellectueel niveau van de journalisten in de Nederlandse kranten, dient men zich evenwel zorgen te maken over dagbladuitgevers die zich in de valse hoop op grotere rendementen met de inhoud van hun kranten gaan bemoeien. De eerder genoemde J. Gevers van het pcm-concern liet onlangs optekenen dat ‘we zowel bij het Algemeen Dagblad als bij de Volkskrant bezig zijn met een heroriëntatie op de inhoud van de krant’. Men huivert zodra men zich afvraagt wie de ‘we’ zijn.
Veel beter kent Arthur Sulzberger, uitgever van de The New York Times, zijn plaats. Die vatte onlangs zijn visie op de vernieuwing van de krant in één zin samen: ‘Er moeten meer tomaten in de soep.’ ‘Meer redacteuren dus? Of meer pagina's?’ vroeg zijn hoofdredacteur snaaks. ‘Nee, meer kwaliteit.’
|
|