re kleine drol van me, ja, dat ben je. Kiekekiekediekedie. Moet jij daarom lachen, ja.’ Haar stem klonk bijna even hees als de mijne, maar tegen haar volume kon ik niet op. Ze praatte slordig en hard. En nu ze eenmaal was begonnen, leek ze niet meer te stuiten. Voor mij gold evenwel hetzelfde. De prikkeling kwam terug, gevolgd door een nieuwe gierende hoest. Ik rochelde onafgebroken door haar verbale liefkozingen heen, maar het gevolg was dat ze zich met nog meer energie op het kind stortte. ‘Klein manneke van me, klein klein manneke, ja, ja. Wil jij lekker schommelen, deugniet.’
Moeder en kind keken aan het einde van de knuffelsessie plotseling mijn richting uit. De ogen van het kind blikkerden. Ik wendde mijn blik snel af. Ik was niet in de stemming om mee te doen en vertederd terug te glimlachen. We waren godverdomme in oorlog. En waarom schoot die dokter niet op? Ik keek op mijn horloge en stond op. Van een tafel griste ik twee tijdschriften weg. Het ene ging uitsluitend over vogels, het andere bevatte de gebruikelijke pulp over bekende Nederlanders met hun verbouwde boerderijen.
Ik stelde me bombardementen voor op de Tower Bridge, raketten op het Empire State Building, bommenclusters op het Paleis op de Dam en op mijn eigen dierbare Rotterdamse bruggen. Die kleine schreeuwerige handelsreiziger uit Engeland mochten ze van mij op een spijkerbom trakteren, liefst als hij zich in het gezelschap van onze gemummificeerde leider bevond. Zelf kon ik helaas zoiets niet organiseren. Ik was zwaar, zwaar verkouden en misschien was er wel meer met me aan de hand.
‘Daar komt een muisje aangeslopen en is in jouw nekkie gekropen. Daar komt een...’ Na deze klassieker stond de jonge vrouw plotseling op en vertrok met haar kind. Ik snapte er niets van, was zij niet ziek. Waarom had ze hier een half uur voor joker gezeten?
Mevrouw Grensen, riep de assistente. Het oude mens stond moeizaam op, knikte droevig maar voldaan naar haar man en stapte de gang op. Grensen zelf voelde mijn stemming goed aan en vermeed mijn blik. Tien minuten later was ik aan de beurt.
In de dokterskamer zag ik tot mijn verrassing een onbekende vrouwelijke arts. Ik deed mijn verhaal en daarna moest ik mijn bovenkleding uittrekken.
‘Diep zuchten, doet u dat eens.’
Ik zuchtte, maar ze was niet tevreden over mijn inspanningen.
‘Weinig longinhoud. En een lichte ruis. Doe uw mond eens open. Mmmm... ziet er toch redelijk goed uit.’
Ze trok een band om mijn arm.
‘Bloeddruk is goed.’
‘De pols is wel snel, maar dat heeft misschien te maken met de geringe longcapaciteit. Vertelt u eens wat u bezighoudt.’
‘We zijn in oorlog. Ik vermoed dat er op dit zelfde ogenblik een brug...’
‘Juist, ja. Ik merk dat u totaal geen weerstand heeft. Het woord stress is hier waarschijnlijk wel op zijn plaats. Voor de zekerheid zal ik ook uw bloed laten onderzoeken. Heeft u vanmiddag tijd?’
Ze overhandigde me een kaart waarop ze een zevental kruizen had gezet.
Ik knikte. Ik was een magere man die voor een dokter stond. De oorlog had me stress bezorgd, ik was het eerste slachtoffer in het westen.
Die middag fietste ik langs de voorjaarsroute naar het ziekenhuis. Het was een warme dag in april, dat had ik misschien eerder moeten vermelden.
Ik voelde me het middelpunt van het groen dat overal explodeerde. Ik reed langs een krekengebied waar een paar vissers achter groene schermen schuilden voor het lentebombardement. De vrouwen die ik passeerde hadden hun jassen thuisgelaten.