trefwoordenregister werd ongeveer honderd keer naar het boek Kaas verwezen en onder al die paginacijfers bungelde vier maal zonder verder commentaar ‘Kedju’. Nu werd duidelijk dat in oktober 1948 Willem Elsschot een bruine envelop met veel kleurige postzegels had ontvangen. Toen hij het pakketje openmaakte was het hem alsof hij water zag branden. Er kwam een boekje te voorschijn, waarop de bekende door Jozef Cantre getekende kop in het oog sprong. Maar ‘Kaas’ was door ‘Kedju’ vervangen. Dit zei Elsschot niets en ook het gedrukte binnenwerk bracht hem in opperste verbazing. Het boekje werd hem toegezonden door het Departement van Onderwijs en Eredienst in Batavia (zegt Elsschot). Een naam die zou kunnen passen in de reeks artikelen in het Wereldtijdschrift. Wat betekende dit allemaal? Elsschot schreef er meteen over naar zijn uitgever P.N. van Kampen & Zn in Amsterdam. ‘Ik veronderstel,’ schreef hij, ‘dat het een vertaling in het Maleis is.’ En hij sprak de wens uit te mogen horen hoe die vertaling in het leven was gekomen. Van Kampen reageerde even verbaasd als Elsschot. ‘Over welk departement heeft u het precies?’ vroeg Van Kampen ongelovig en verzocht om het vreemde exemplaar. Dat gebeurde. ‘Wie mag toch de vader van dit werk zijn?’ vroeg Elsschot zich met Van Kampen af.
Op 19 oktober 1948 richtte Elsschot zich rechtstreeks tot het eigenaardige Departement, afdeling Culturele Vorming. Vriendelijk als hij was dankte hij beleefd voor de toezending van het vertaalde boek en merkte op zich zeer vereerd te voelen. Maar, gaat zijn brief verder: ‘Sta mij echter toe u te doen opmerken, dat ik, zo ver ik weet, nooit aan iemand mijn toestemming gegeven heb om mijn boek in het Javaans of Maleis over te zetten. Ik herinner mij evenmin daaromtrent ooit met iemand onderhandeld te hebben.’ En hij doceerde fijntjes verder dat een boek nooit in een andere taal wordt uitgegeven dan met voorafgaande toestemming van de schrijver, waarbij steeds het honorarium van de laatste bepaald wordt, hetzij in een percentage op de verkoop, hetzij in de vorm van een vast bedrag. (Willem heeft zijn percentages altijd goed in de gaten gehouden.) Terloops machtigde hij zijn Nederlandse uitgever om in zijn naam met de Indonesische machthebbers te onderhandelen. Na die brief trad een lange windstilte in. Pas op 13 december 1949 ontving Elsschot een kort briefje van Van Kampen. Die had na speurwerk ontdekt dat in Den Haag een zekere heer Pamoetjak verbleef, die iets met de Kedju-affaire te maken kon hebben. Uit het contact met deze heer volgde een voorstel van B.P. Volkscultuur, Batavia-centrum, die iets te maken heeft met de uitgeverij Balai Pustaka. Toewan Pamoetjak had gemeend met verwijzing naar artikel 18 van de auteurswet 1931 het boek vrij te kunnen vertalen. Elsschot reageerde meteen en wilde weleens weten hoe artikel 18 dan wel luidde. Op 19 december 1949 schreef hij Van Kampen dat het zijn verstand te boven gaat, hoe bij het berekenen van de kostprijs en de verkoopprijs van het boek men helemaal geen rekening heeft gehouden met zijn honorarium, want dat is toch wel het eerste element bij zo'n berekening. Hij stelde prompt zijn honorarium op 20% van de geschatte omzet tegen een gemiddelde verkoopprijs, claimde f 1.800,- en vroeg per omgaande
remise. Van Kampen remde de financiële schermutseling wat af. ‘Het gaat, mijnheer de Ridder, om een vertaling en dan is 5 à 6% normaal.’ Op 19 december 1949 berichtte Van Kampen nog dat het genoemde artikel volstrekte onzin was en dat Pamoetjak moest betalen, hoe dan ook. De oplage van Kedju zou op 3000 hebben gelegen, maar Van Kampen betwijfelde de juistheid daarvan. Balai Pustaka maakte voor die grote archipel meestal grotere oplagen. Bob van Kampen adviseerde toch maar niet te hoog te paard te gaan zitten. Hij had het gevoel dat genoemde heer dan weleens helemaal kon afhaken. Bovendien bleef het geld voorlopig geblokkeerd in Batavia. De nieuwe windstilte rond wat ‘de roofdruk’ is gaan heten duurde tot 25 september 1950. Enigszins verheugd berichtte Van Kampen aan Elsschot dat de schrijver een bedrag zal ontvangen van f 440,60 voor de vertaling van Kaas in het Indonesisch. De uitgever was zo vrij geweest 10% voor zichzelf te reserveren voor alle moeite om het bedrag binnen te krijgen. Einde van het tropische kaasavontuur.
Ik heb mijn zuinig beheerde exemplaar van Kedju ondergebracht bij Cyriel van Tilborgh, die zich nu druk maakt voor het Willem Elsschot Genootschap in Antwerpen. Het komt wellicht te zijner tijd in hun te voorschijn.
De informatie over de Kedju-affaire komt uit Willem Elsschot Brieven, uitgegeven door Querido. Het gaat om de brieven 813, 814, 815, 872, 873 en 899.