George was gescheiden. Hij woonde alleen in zijn huis op de heuvel, met zijn accordeon en zijn konijnen. Hij klaagde nooit, maar lachte ook zelden. Eén keer per maand kwam zijn kleinzoon op bezoek, op een brommer. Dan bleef George thuis en moesten wij met een invaller spelen. Die waren er overigens genoeg. In Zuid-Bohemen is de volksmuziek nog springlevend. Mnich is zo klein dat de straten er geen namen hebben, maar het dorp had een complete Dechovka, een veelzijdige harmonie die in de kerk kerstconcerten gaf, tijdens optochten en plechtigheden de marsmuziek speelde en op feestavonden de plaatselijke jodelaars begeleidde en de polka deed. Volksmuziek bloeit niet vanzelf. Tsjechische schoolkinderen leren al generaties lang de liederen uit een klein boekje dat Ia Pisnicka (‘Ik ben een versje’) heet, en elke provincieplaats heeft een muziekschool waar je voor drie gulden per uur privéles kunt nemen. Er is overal muziek. De Dechovka van Mnich rukte zelfs bij begrafenissen uit en er woonden in het dorp maar liefst drie geoefende accordeonisten die alledrie konijnen fokten.
Op de dag dat de voetbalclub kampioen van het district werd, ging het café 's middags al open, direct na het einde van de wedstrijd. Toen wij met onze muziekinstrumenten binnenkwamen was het feest al uren aan de gang. Er werd gedronken zoals ik zelfs in Rusland zelden heb gezien. Het was een lange, gedenkwaardige avond. We speelden door tot het hele elftal laveloos in de goot lag. Toen kropen we zelf naar huis.
De volgende dag kwam George helpen met het slachten van de konijnen. We hadden hoofdpijn, onze handen beefden en we zeiden zo min mogelijk. We zagen de toekomst somber in. We sloegen een stel grote spijkers in een zware stam boven op de houtstapel. Ik ving het eerste konijn en gaf het aan George. Hij hield het bij zijn achterpoten omhoog. Het konijn spartelde en gilde even, met een hoge piepstem. Toen hing het slap omlaag. George gaf het met de zijkant van zijn hand een harde klap tegen zijn nek. Het konijn begon weer te spartelen en te gillen. George vloekte en sloeg opnieuw. Toen hij de nek gebroken had, maakte hij een snee in het vel rond de achterpoten. Het leek ineens alsof het konijn sokjes had. George stroopte het vel een stukje op en wrikte zijn duimen tussen de scheen- en kuitbotjes. Aan de opening tussen deze botjes kun je het konijn heel handig ophangen. Daar waren de spijkers voor. Ze zaten op ooghoogte, zodat we goed konden zien wat we deden.
Voor het tweede konijn aan de houtstapel hing, ging er iets fout. George graaide in het hok, greep mis en had het konijn alleen bij zijn staartje beet. Hij tilde het op en het staartje brak af. George vloekte. Het konijn gilde tot we zijn nekje hadden gebroken.
Het vel van een konijn (en wie weet, ook het vel van een mens) zit alleen vast aan zijn kop en aan zijn anus. Als je de anus lossnijdt en het vel goed met twee handen beetpakt, kan je het als een pyjama afstropen. Dan komen eerst de dijen te voorschijn, die vrij stevig zijn, dan heel smalle heupen en een smalle, maar ver uitstekende borstkas. Al het vlees is roze en dooraderd, maar als je het goed doet, bloedt het niet. Als je bij de kop komt, moet je een keuze maken.
‘Wat wil je?’ vroeg George. ‘Met of zonder kop?’
‘Wat het makkelijkst is,’ zei ik.
‘Zonder kop is het makkelijkst.’
Wij sneden de koppen eraf. Wij deden ook niet ingewikkeld met de ingewanden. We bewaarden alleen de lever en gaven de rest aan de kippen. We wasten onze handen en keken naar de gevilde konijnen die ondersteboven aan de houtstapel hingen. Hun bloed druppelde langzaam uit hun nekken in het gras.
‘Met kop is eleganter,’ zei George.
Hij lachte, maar keek grimmiger dan ooit.
‘Met kop en staart.’