roep om verlossing klonk. Deze zocht haar wortels niet langer in het christendom, maar - over de rug van moderniteit en christendom heen - in een gedroomd heidendom waarvoor Wagner de opmaat had gegeven en waarin de goddelijkheid en het kwaad nog niet gescheiden waren.
Ook na de Weense bloeitijd bleef de identificatie van waarheid, verlossing, kwaad en heidendom in de kunst een belangrijke en in ieder geval de meest spraakmakende lijn. Die loopt van de surrealisten (gretige lezers van Freud), via Bataille en Artaud naar hedendaagse Engelsen als Damien Hirst en de Oostenrijker Hermann Nitsch, wiens Orgien Mysterien Theater vorig jaar voor nogal wat ophef zorgde.
Om een idee te geven van dit neo-paganisme citeer ik een korte beschrijving van dit orgiastisch mysterie-theater, door Karin Jusek in NRC Handelsblad van 14 augustus 1998: ‘Nitsch is de meest succesvolle vertegenwoordiger van de Wiener Aktionisten, een groep die aan het eind van de jaren zestig opzien baarde met happenings waarbij naakte mensen met bloed, meel en urine werden besmeurd. (...) Aan het nu opgevoerde mysteriespel heeft hij sinds 1957 gewerkt. Het zal een Gesamtkunstwerk zijn, van processies, rituele offeringen en een volksfeest op de klanken van een zesdaagse symfonie. Naast de Griekse klassieken en het katholicisme hebben Wagner, Nietzsche en Freud tot inspiratie gediend.’
Hier is kortom het hele panorama van erflaters bij elkaar. Toch heb ik mijn twijfels bij deze Oostenrijkse mysteriespelen. Niet omdat er daarbij een stier werd gedood, want dat gebeurt in het Spaanse stierengevecht ook, maar vanwege het absolute gebrek aan sereniteit die alleen al uit de titel van dit spektakel spreekt (Orgien Mysterien). De poging van Nitsch de werkelijkheid zelf te bereiken lijkt veeleer een vorm van georganiseerde paniek, die men in de hedendaagse kunst wel vaker aantreft, vaak in een expliciet seksuele context die aansluit bij de Freudiaanse overtuiging dat de werkelijkheid allereerst een tussenbeens verschijnsel is.
Neem de Aktion ‘Genitale paniek’ die in 1969, vanuit dezelfde Weense achtergrond als Nitsch, werd uitgevoerd door de kunstenares Valie Export. ‘Valie Export droeg blue jeans waaruit ter hoogte van de geslachtsdelen een driehoek was gesneden. [Daarmee] wilde ze, zich tussen het publiek begevend, contacten (“indirect seksueel”) leggen,’ zo wordt deze Aktion beschreven door Anita Prammer in Gilles Nérets in het overzichtswerk Erotiek in de kunst van de 20ste eeuw (Keulen 1993). Geheel in de geest van de tijd (1969), heette deze performance te zijn ondernomen ‘in het kader van een kunstveldtocht tegen de oorlog’.
Dat het meisje op de bij het artikel geplaatste foto poseert met een automatisch geweer in de hand steekt tegen die intentie al wat merkwaardig af. Wonderlijker nog is dat tegen de oorlogsdreiging uitgerekend de paniek in stelling wordt gebracht, een gemoedstoestand waarin geweldsexplosies meestal op het punt van ontbranden staan.
Maar deze Aktion stond daarin niet alleen. Opvallend veel kunstenaars hebben in de loop van de twintigste eeuw hun werk gevat in termen van ontregeling, ordeverstoring, chaos, extase en paniek. Zij hebben het zelfbesef van het tijdsgewricht daarmee waarschijnlijk adequaat tot uitdrukking gebracht, zij het niet - zoals zij zelf vaak meenden - door erop te antwoorden, maar door het te reproduceren en te verhevigen.
Eén ding bereikte zij daarmee wel. Hoe verontrustend de werkelijkheid ook was, met deze viering van het gewelddadige had de twintigste-eeuwer in ieder geval een zekerheid en een waarheid in handen. Dat die, gereduceerd tot de woordloze sensatie en de onuitsprekelijke schok, nogal treurig uitpakte, drukte tegelijk echter een diep stempel op deze kunst. Wat zij liet zien - en nog steeds laat zien - is een de-humanisering van de realiteit en van de mens zelf, die uitsluitend op zijn fysieke kwaliteiten wordt aangesproken. Zijn werkelijkheid is zijn animaliteit, terwijl zijn humaniteit slechts secundair lijkt te zijn, niet-helemaal-echt en uiteindelijk illusoir. In dat opzicht heeft de wetenschap, die de mens al in verregaande mate had teruggeplaatst in de natuur, van de kunst alsnog gelijk gekregen.
Het wantrouwen dat de negentiende-eeuwse denkers ons hebben nagelaten, is daarmee uitgelopen op een panische vlucht-vooruit, waarmee datgene wat door de beklemde humaniteit nu het ergst werd gevreesd van de weeromstuit werd omhelsd en uitgeroepen tot een nieuwe dogmatiek. Misschien had dat wantrouwen gelijk en was de wereld in een over-beschaafde werkelijkheid door-en-door onecht geworden, of in een mislukte utopie zelfs ronduit diabolisch. Maar in haar afschuw daarvan heeft deze kunst kennelijk geen andere mogelijkheid gezien om tot echtheid