worden. De volgende ochtend - de inkt was net gemengd, het papier was gesneden - kwam Germaine binnen. Ze had een papiertje van de politie bij zich waarop stond dat ze naar het ziekenhuis moest komen. Jacques vloekte dat Claudius wel een zeer ongelukkig moment had uitgekozen om dood te gaan. Samen togen ze naar het ziekenhuis. Daar bleek dat Claudius al twee dagen geleden overleden was. Germaine schold op hem dat hij er zo jong tussenuit geknepen was. Nu was ze weer alleen met de vuilnisbakken. De verpleegster vroeg of ze nog prijs stelde op zijn ondergoed. Dat valt toch uit elkaar als het gewassen wordt, zei Germaine, gooien jullie het maar weg.
Terug in Rue de Nantes bood Jacques aan te helpen met het regelen van de formaliteiten en de begrafenis. Graag, zei Germaine, maar vandaag ben ik er al te veel tijd aan kwijt. De vuilnisbakken wachten. Ook wij gingen weer aan het werk.
Een paar dagen later kwamen de papieren. Gelukkig had Claudius een Carte d'identité, zodat Germaine in ieder geval zijn naam had. Maar dat was zo'n beetje alles. Na twintig jaar samenleven wist ze niet waar hij geboren was - ja, in het oosten van Frankrijk, zei ze, maar of hij kinderen had, wist ze niet - hij was ooit getrouwd geweest had hij haar een keer verteld, dus het zou kunnen. En verdere familie? Geen idee, ja misschien een broer, misschien ook niet. Jacques stelde voor een advertentie te zetten in een krant in het oosten van Frankrijk, maar dat idee verwierp Germaine meteen als geldverkwisting: hij ging zomaar dood, en zij zou dat moeten betalen? Alle kisten waren haar te duur, bloemen flauwekul. Geen mis, zei ze, want aan de clerus had hij een hekel. Nee, zo de grond in.
In alle cafés van de straat werd met de pet rondgegaan voor de begrafenis. Jacques grijnsde daarover, want Germaine bulkte volgens hem van het geld. Een kwestie van jarenlang hard werken en niks uitgeven.
De volgende dag kwam Germaine de drukkerij binnen en vroeg Jacques of de baas van Claudius zijn salaris zou doorbetalen als ze niet zou zeggen dat hij dood was. Hij lachte. Ik condoleerde haar met haar verlies, maar ze beet me toe dat iedereen al aan haar kop zeurde. Toen ik later achter de pers stond, kwam ze naar me toe en vroeg of ik Claudius had gekend. Ik vertelde dat hij mij twaalf jaar geleden al had wakker gemaakt met zijn vuilnisbakken. Het is toch een groot gemis na twintig jaar, zei ze. Ze sjokte over de binnenplaats weg, twee vuilnisbakken met zich meeslepend.
‘Trois macules et une,’ riep Jacques, en de pers zette zich in beweging. Onverstoorbaar ging hij door met het drukken van mijn litho's.