Ik voel me een bazig kind dat de hoofdrol in een toneelstuk speelt en ondanks alle rumoer gewoon doorgaat met het opzeggen van z'n tekst. Hij knikt instemmend, maar z'n ogen staan afwezig. Ik heb geen idee hoe erg het is en ben te bang om ernaar te vragen. ‘We moesten in het bos op zoek naar materiaal en we hadden nauwelijks gereedschap. Maar wie niets heeft wordt vindingrijk.’
‘Vertel je over dat bos?’ vraagt m'n moeder. Ze blijft op de drempel staan en leunt met haar schouder tegen de deurpost. ‘Over de trap die tot aan de hemel moest reiken?’
‘Nou de hemel... Daar heb ik het niet over gehad.’
‘Vind je dat geen mooi beeld, Adri? Een trap die je samen maakt om daarna één voor één omhoog te klimmen?’
Ik kijk naar mijn vader en zie dat hij z'n ogen gesloten heeft.
‘Laat 'm maar even,’ zegt mijn moeder. ‘Hij slaapt.’
Ik zit uren aan zijn bed, al verstrijken er hooguit vijf minuten. Er gaat maar één keer een auto door de straat en ik hoor nergens stemmen of vogelgeluiden. ‘Is het hier altijd zo stil?’ vraag ik.
Mijn moeder doopt haar biscuitje in de thee en hapt naar de koek als naar een haring. ‘Aan de achterkant wel. Herinner je je dat niet meer?’
‘Niet echt.’ Ik pak een suikerklontje en verpulver het tussen m'n vingers. In de aangrenzende kamer bromt de Friese staartklok als aanzet tot de eerste slag. Kwart over zeven.
M'n vader ontwaakt uit zijn hazenslaapje en kijkt me aan zonder te knipperen. Het bruin van zijn irissen is zonder de spiegeling van zijn brillenglazen nog donkerder.
‘Ik hoef je niets meer te vertellen,’ zegt hij. ‘Dat is een pak van m'n hart.’
Ik vraag me af of hij soms ijlt, omdat de overgang van slapen naar waken zo onzichtbaar is gegaan. ‘Bent u wakker?’ Ik schuif mijn stoel wat dichter naar hem toe.
‘Het was een goed moment destijds, daar heb ik nooit aan getwijfeld.’
‘Pa?’
‘Maar je bent er nooit meer op teruggekomen, is het wel?’
Ik leg mijn hand op de dekens en kijk hem aan. Hij bazelt, denk ik, maar zijn ogen staan helderder dan zoëven. ‘Wat bedoelt u?’
Ik heb zin om de rollen om te draaien en zelf in het hoge bed te kruipen. Hij begripvol aan de rand; zorgzaam en onzeker.
‘Verhuizing.’ Hij gooit het woord eruit alsof hij een stomp uitdeelt. Zijn ogen kleuren bijna zwart.
‘Verhuizing?’ Ik zoek onrustig mijn geheugen af, maar zie uitsluitend dozen en tassen. En ik voel weer de spanning tussen ons, maar dat is vast niet wat hij bedoelt. ‘Ik ben het vergeten,’ beken ik.
‘Welnee,’ zegt hij, ‘je hebt het nooit gehoord.’
‘Wil je thee, Adri?’ Aan de stem van mijn moeder hoor ik dat mijn onwetendheid ernstig is. M'n vader heeft gelijk en dat laat ze hem merken door zachter en vriendelijker te gaan praten. Hij geeft haar geen antwoord en ook dat is in orde. Ik sta op en loop in gedachten naar de hal. Pas wanneer ik de deur achter me sluit en hen alleen laat, dringt de ernst van de situatie echt tot me door.
In het voorportaal kussen mijn moeder en ik elkaar gedag. Het is er leeg en schoon, de geur van bleekmiddel hangt om ons heen. Ze kijkt me met grote ogen aan en drukt haar vingers in mijn bovenarmen. Het valt me op hoeveel jonger ze is vergeleken bij m'n vader.
‘Je vader praat met zijn mond dicht,’ zegt ze, ‘maar hij bedoelt het goed. Echt. Volgens hem heeft hij uitgebreid over z'n ziekte verteld. Maar ik weet toch hoe die dingen gaan? Heus, trek het je niet aan.’
Ik sluit mijn armen om haar heen en laat m'n hoofd op de hare rusten. Beheerst. Omdat ze dat van me gewend is.