Hollands Weekblad
door Jan Glastra van Loon
Er zijn periodes in mijn leven waarvan ik mij maar weinig herinner. Zo schijn ik in de tweede helft van de jaren vijftig of daaromtrent te hebben deelgenomen aan besprekingen die een aanloop werden voor de oprichting van het Hollands Weekblad. Ik weet daar niets meer van, maar een betrouwbare bron vertelde mij dat die besprekingen plaatsvonden onder de schaduw van de grote kastanjeboom in de achtertuin van Nieuwsteeg 31 in Leiden. Het zal dus voorjaar of zomer zijn geweest. Ik woonde daar toen onder het gezag van mijn echtgenote, die de scepter zwaaide over een aantal daar gevestigde meisjesstudenten. Uit die omstandigheid valt af te leiden, dat ik in mijn bestaan nog niet echt gevestigd was. Ik vermoed dat dat ook met de gesprekspartners onder de grote boom het geval was. We behoorden, denk ik, tot de jaargangen die als studenten de bezettingstijd waren doorgekomen en die na de voltooiing van hun studie wel eens wat nieuws wilden ondernemen. Mijn zegsman, John Peereboom, moet een van hen zijn geweest. Hij paste ook in het profiel. Het Hollands Weekblad was zoiets nieuws.
Het verschijnen van dat blad gaf mij een kick. Het was alsof een frisse bries door de Nederlandse tijdschriftenwereld werd geblazen. Het had dat effect in de eerste plaats op mij als lezer, maar het liet ook mijn pen niet lang met rust. Ik was kennelijk niet de enige die zich op deze manier aangesproken voelde, want het blad werd van meet af aan gevuld met de pennenvruchten van schrijvers van heel verschillende pluimage - literaire natuurlijk, maar ook wetenschappelijke, politieke, filosofische. Niet het onderwerp bepaalde de plaatsing van de artikelen maar de geest waarin zij waren geschreven: met een zekere speelsheid en lichtvoetigheid, met een gevoel voor de vluchtigheid van de tijd waarin een week aan je voorbij gaat, maar ook met voldoende puntigheid om in je bewustzijn op te lichten als een gedachte die je aandacht verdient.
Deze onhollandse eigenaardigheid gaf aan de naam van het blad een ironische bijklank. Dat had, behalve met de goede smaak van zijn redacteur, veel te maken met het door hem gekozen formaat van het blad als weekblad. De week, de zevendaagse cyclus, biedt, zonder een stempel op de tijd te drukken zoals jaren dat doen, een helder aanknopingspunt voor het lokaliseren van onze belevenissen en activiteiten in de tijd. Of dit nu een kwestie is van cultuur of van erfelijkheid of van een combinatie van die twee, de week introduceert in ieder geval in de eeuwigheid een indeling op menselijke maat. ‘Vandaag over een week’, ‘Volgende week maandag (of dinsdag, of woensdag enz.)’ zijn anders dan ‘De eerste dinsdag van de volgende maand’ of ‘Zaterdag, 12 december’ en dergelijke, aanduidingen die ons onmiddellijk, zonder agenda of kalender te hoeven raadplegen, duidelijkheid verschaffen over de dag waarom het gaat. Een week is zo voorbij, maar je kunt met grote trefzekerheid al in de ene week de dagen van de volgende in het oog vatten. Wanneer je je dit realiseert, verbaast het je niet dat pogingen, de zevendaagse cyclus door een tientallige of een vijfdaagse te vervangen, zoals die in de Franse en Russische Revolutie zijn gedaan, maar een kort bestaan hebben gehad.
Dag-, week-, maandblad, zij hebben ieder hun eigen soortelijk gewicht. Tussen de vluchtigheid van het dagblad en het zwaartillende van het maandblad staat de speelsheid van het weekblad. Het dagblad houdt ons au courant, het maandblad eist ons op voor serieuze onderwerpen, het weekblad, althans het Hollands Weekblad, maakte gedachten los die in het bestek van een week floreerden, maar net iets te los en frivool waren om in de ernst van het leven of onder de druk van de actualiteit te kunnen gedijen.
De omzetting van Hollands Weekblad in Hollands Maandblad had dan ook meer om het lijf dan alleen de verlaging van de verschijningsfrequentie. In mijn beleven was het vooral het herstel van de oude gevestigde orde. Holland leeft het liefst zo: met wat per dag moet worden afgerekend aan de ene kant, met wat betekenis heeft voor de eeuwigheid aan de andere. Wat daar tussen valt, is suspect. De verbinding tussen het eeuwige en het dagelijkse moet direct zijn: ‘Jedermann unmittelbar zu Gott.’
Diep in mij leeft nog een geheim verlangen