[617/618]
Deze maand, dit jaar
Het is lente, en oorlog, en feest. Veertig jaargangen heeft het Hollands Maandblad vol gemaakt, en misschien is dat wel een eeuwigheid voor een literair tijdschrift - of in ons geval: een cultureel-politiek blad in brede zin. Het eerste nummer van (toen nog) Hollands Weekblad verscheen in 1959, hetzelfde jaar waarin de eerste transistortelevisie werd gemaakt, en waarin Fidel Castro aan de macht kwam in Cuba, en waarin het kabinet-De Quay aantrad in Nederland. De Quay heeft het niet lang volgehouden, maar Castro, de televisie en het Hollands Maandblad zijn gebleven.
Tot 1990 was dit het blad van K.L. Poll, en misschien is dat tot op zekere hoogte ook na zijn overlijden zo gebleven. Niet dat de huidige redactie, die in 1994 aantrad, slaafs in zijn voetsporen wil treden, of deemoedig zijn erfenis beoogt te conserveren als beschermd stadsgezicht, of zelfs maar in enige mate als schatbewaarder van Polls geheime culturele formule wenst te fungeren. Wel blijft het Hollands Maandblad in een aantal opzichten zijn geest ademen: dat zit hem in de overtuiging dat wij onszelf eerder als twijfelaars beschouwen dan als zelfverzekerde praters over ‘westerse waarden’, en dat wij onszelf zien als individualisten tegenover groepsbelang, als gemeenschapsleden tegenover egoïsten, als conformisten tegenover vernieuwers zonder kennis van het verleden, en als rebellen tegenover de gevestigde machten en hun privileges. Bovenal zit hem dat in de wetenschap dat het Maandblad altijd zal moeten steunen op een smalle groep lezers en schrijvers die afstand willen nemen van de collectiviteit der massamedia, die niet vluchten in laffe ironie, die niet gesteld zijn op de mantel der liefde waarmee de politieke keurigheid alle verschillen maskeert, en die bereid zijn daarvoor de prijs te betalen van betrekkelijke kleinschaligheid.
Hollands Maandblad heeft een mooi verleden, maar nog mooier is dat wij geworteld zijn in het heden, en ons verheugen op een schitterende toekomst. Wie veertig is geworden, mag zich de luxe permitteren kieskeurig te zijn. De wereld is vol van stukjestikkers en confectie-literaten, en onophoudelijk gonst de letterkundige achtergrondruis. Wij zijn slechts geïnteresseerd in poëzie die ons bij de lurven grijpt, in verhalen die wijzelf geschreven zouden willen hebben, en in redeneringen die wij niet zelf hadden kunnen verzinnen.
Het aardige van een literair blad is nu juist dat het zijn eigen shit-threshold kan opwerpen, en die kan bewaken met de moed der wanhoop. Niemand hoeft onze smaak te delen, maar ze is wel van ons. Cyril Connolly schreef ooit: ‘Het is beter om voor jezelf te schrijven en geen publiek te hebben, dan voor een publiek te schrijven en geen zelf meer te hebben.’
Dat het Hollands Maandblad enige tijd geleden verdere overheidssubsidie heeft geweigerd, is derhalve niet voortgekomen uit gekwetste ijdelheid of zucht naar publiciteit, en evenmin uit een geloof dat privatisering van het culturele leven zal leiden tot een bloei van honderd bloemen. Wel hebben wij de vaste overtuiging dat de literaire wereld in Nederland zichzelf verstrikt en verstikt in een web van afhankelijkheidsrelaties. En hier rijst een vraag die juist dit tijdschrift aan de orde wil stellen: hoe mengen zich belangen, moraal en ideeën?
Diezelfde vraag stelde K.L. Poll in zijn manifest bij de lancering van zijn Hollands Weekblad veertig jaar geleden. Dat wij deze zaken - en meer - nog altijd aan de orde kunnen stellen, omringd inmiddels door vele nieuwe schrijvers en nieuwe lezers naast degenen die ons trouw bleven, dit alles is een reden te meer voor feest. - de redactie