Hollands Maandblad. Jaargang 1999 (614-625)
(1999)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Het paradijs van grote ideologieën
| |
[pagina 24]
| |
Afgezien van de Wet op de Armenzorg van 1854, komt de sociale wetgeving bij ons pas op gang aan het begin van de twintigste eeuw.Ga naar eind2 In de periode van 1901 tot 1919 zijn het liberale kabinetten en ministers, die de verzekeringen voor werknemers tegen ongevallen (1901), ziekte (1913), werkloosheid (1917) en invaliditeit en ouderdom (1919) tot stand brengen. In die periode moeten niet-werknemers het nog doen met de Armenwet van 1912, die pas in 1965 vervangen werd door de Algemene Bijstandswet. De uitbreiding van de sociale wetgeving tot alle ingezetenen van ons land kwam pas veel later tot stand, grotendeels na de Tweede Wereldoorlog. En toen konden ook de sociaal-democraten een rol van betekenis spelen bij de totstandkoming van die wetgeving. De bekendste naam in dit verband is natuurlijk die van Drees, die in 1947 als minister van Sociale Zaken verantwoordelijk was voor de Noodwet Ouderdomsvoorziening, die in 1957 door zijn partijgenoot Suurhof werd omgezet in de Algemene Ouderdomsverzekering. Maar dat gebeurde altijd in samenwerking met zowel confessionele partijen als liberalen. Ook de vakbeweging speelde daarbij een rol, maar de vakbeweging was, en is ten dele nog, verzuild en het was na de oorlog vooral de katholieke vakbeweging, die door haar sterke verbondenheid met de toen politiek dominante kvp, krachtige druk kon uitoefenen ten gunste van de uitbouw van de sociale zekerheid. Het bouwwerk van de sociale zekerheid kwam in ons land derhalve aanvankelijk zonder de sociaal-democraten tot stand. Later was hun invloed aanzienlijk, maar de drijvende kracht erachter kunnen zij niet genoemd worden. Het stelsel van sociale zekerheid in ons land was, zegt Hoffmans - aan wie ik de gegevens in het voorgaande ontleend heb - ‘de resultante van consensus’ in vrijwel het gehele politieke spectrum.Ga naar eind3
Het voorgaande moet de stelling onderbouwen dat een ideologie, die in haar revolutionaire vorm weinig meer dan diepe ellende voor miljoenen gebracht heeft, ook in haar parlementaire vorm niet kan claimen de enige of zelfs maar belangrijkste schepper te zijn geweest van de spectaculaire lotsverbetering van de arbeidende klasse, die ik voor een van de belangrijkste verworvenheden van de twintigste eeuw houd. Ook wat wij ‘de verzorgingsstaat’ noemen, ontstond niet uit sociale bewogenheid, maar uit de praktische wens om sociale onrust, in het bijzonder arbeidsonrust, te voorkomen. Dat was Bismarcks belangrijkste motief in de vorige eeuw, dat was in onze eeuw het belangrijkste motief van de liberalen die in ons land de eerste stappen naar de sociale zekerheid zetten. Deze analyse zal weinigen verrassen: ik denk dat de feiten bekend zijn. Zij dient er slechts toe om een eenvoudige stelling te onderbouwen, namelijk dat de uit historisch oogpunt paradijselijk te noemen verzorgingsstaat niet het product was van communisme of socialisme in enigerlei vorm, maar van praktische zin.
Een vergelijkbare stelling valt te onderbouwen ten aanzien van de vrouwenemancipatie. De maatschappelijke positie van vrouwen is in de afgelopen eeuw aanzienlijk verbeterd, althans in de westerse wereld, als men die vergelijkt met hun positie ten tijde van het fin-de-siècle. Het is verleidelijk om die verbetering toe te schrijven aan de feministische beweging. Ook op die stelling valt af te dingen. Ik zal haar wat uitvoeriger bespreken omdat ik denk dat de feiten daarover minder bekend zijn. Hoewel werkelijke verbetering in het lot van vrouwen eigenlijk pas in de twintigste eeuw heeft plaatsgevonden, was het probleem sommigen al eerder opgevallen. Met wat goede wilGa naar eind4 kan men onderdelen van Plato's Politeia lezen als een pleidooi voor de gelijkstelling van mannen en vrouwen, althans in de bestuurlijke klasse. Ook auteurs als Charles Fourier en H.G. Wells hebben zich in hun geschriften uitgesproken voor de bevrijding van vrouwen. Hun voorstellen voor die bevrijding hebben bij nadere bestudering, zo merkte ik al eens eerder opGa naar eind5, echter veel weg van ‘mannelijke fantasieën over altijd en overal beschikbare, altijd gewillige vrouwen’. Als de bevrijding van vrouwen dat resultaat moet hebben, dan kan men zich afvragen: ‘With friends like that, who needs enemies.’ Wie de geschiedenis van het feminisme wil leren kennen kan wellicht beter vrouwelijke auteurs lezen. Een vroeg voorbeeld van zo'n auteur is Christine de Pisan in haar (ook in het Nederlands vertaalde) Livre de la Cité des Dames van 1405. Een bekender voorbeeld is Mary Wollstonecrafts A Vindication of the Rights of Women uit 1792. Toch zijn deze en soortgelijke boekenGa naar eind6 geïsoleerde incidenten gebleven zonder merkbare invloed op het lot van vrouwen. De werkelij- | |
[pagina 25]
| |
ke emancipatie van vrouwen - voorzover gerealiseerd - heeft zich tot nog toe in twee ronden voltrokken: de eerste en de tweede feministische golf.
De eerste feministische golf voltrok zich rond het fin-de-siècle en was voornamelijk gericht op het verkrijgen van kiesrecht voor vrouwen, op de politieke emancipatie van vrouwen derhalve. Nationale bewegingen die daarvoor ijverden, zoals in ons land de in 1894 opgerichte Vereniging voor Vrouwenkiesrecht, hadden echter nauwelijks succes, ook niet nadat zij zich in 1904 internationaal aaneengesloten hadden in de International Women Suffrage Alliance. Het was de chaotische nasleep van de Eerste Wereldoorlog die als katalysator werkte. Op een moment waarop vrouwen - en mannen - wel iets anders aan hun hoofd hadden en de rond de eeuwwisseling actieve suffragettebeweging al geruime tijd over haar hoogtepunt heen was, werd in de meeste Europese landen de vrouwen het kiesrecht bijna ongevraagd en in ieder geval zonder noemenswaardige strijd in de schoot geworpen. Dat gebeurde vrijwel onmiddellijk na de Eerste Wereldoorlog in Duitsland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Sovjet Unie, en in 1922 in Nederland. Alleen in België duurde het tot 1948, en in het politiek altijd wat achterlijk Zwitserland zelfs tot 1970. Het oogmerk van de eerste feministische golf was overigens niet enkel de politieke emancipatie van vrouwen, maar ook hun maatschappelijke emancipatie. Een markante auteur over dit onderwerp was de Amerikaanse Charlotte Gilman, oprichtster en hoofdredacteur van het feministische tijdschrift The Forerunner, en schrijfster van een boek als Women and Economics (1898). Haar bekendste boek was echter de amusante utopische roman Herland, die in 1915 verscheen.Ga naar eind7 Het meest opmerkelijke van deze roman is, dat hij een nogal paradoxale kijk geeft op het feministische denken in die dagen.
De roman volgt het klassieke stramien van utopische vertellingen: drie jongemannen steken per vliegtuig een anderszins ondoordringbaar gebergte over en belanden in een arcadisch gebied ter grootte van Nederland en met een subtropisch klimaat. Spoedig dringt het belangrijkste kenmerk van deze verborgen samenleving tot de bezoekers door: Herland wordt uitsluitend bewoond door vrouwen en hun vrouwelijke kinderen. Dat is al tweeduizend jaar zo, nadat een combinatie van oorlog en natuurrampen het geheel van de buitenwereld geïsoleerde land van alle mannen heeft ontdaan, waarbij de vrouwen zelf ook een steentje bijdroegen. Het probleem dat zulk een bevolking van enkel vrouwen spoedig zal uitsterven, werd opgelost doordat een van de vrouwen plotseling tot parthenogenese in staat bleek, zij het dat zij op die wijze slechts vrouwelijke kinderen kon krijgen. Deze dochters bleken op hun beurt ook tot geslachtsloze voortplanting in staat. Dit alles geeft Gilman de gelegenheid om de ideale samenleving te schetsen, zoals die eruit zou zien met alleen vrouwen. Voor het contrast met de ons bekende, door mannen gedomineerde, wereld dient een van de bezoekende mannen, een playboy-achtige macho, die met zijn onbesuisde commentaren de masculiene vooroordelen en kortzichtigheden van onze eigen samenleving toonzuiver onder woorden brengt. Een welgeordende samenleving met alleen maar vrouwen, dat kan volgens hem helemaal niet: ‘Wij weten toch allemaal dat vrouwen niet kunnen organiseren (...) en beangstigend jaloers zijn.’ Toch zien de zaken er in Herland opvallend ordelijk uit. Maar deze vrouwen zijn volgens hem dan ook niet echt vrouwelijk. ‘Het lijkt hun niet op te vallen dat wij mannen zijn,’ zo klaagt hij. ‘Zij behandelen ons zoals zij elkaar behandelen.’ De afwezigheid van mannen heeft de bewoonsters van Herland in staat gesteld om hun vrouwelijke aard op eigen wijze te definiëren: zij zien zichzelf eerst en vooral als... moeders. Het is hun grootste wens om moeder te worden; het is de kracht van die wens die hen tot parthenogenetisch moederschap in staat stelt. Als zusters van elkaar zijn de bewoonsters de gemeenschappelijke moeders van hun kinderen. Het moederschap is in Herland een religie, die een leven gewijd aan het moederschap rechtvaardigt en die Gilman aanduidt als een soort ‘moederlijk pantheïsme’, dat een vergoddelijking van het moederschap inhoudt. Het verrassende alternatief dat Gilmans utopische verbeelding vrouwen biedt is de ‘celebratie van het moederschap’. Van een strijdbare feministe verwacht men iets anders. De bevrijding van vrouwen van mannelijke dominantie moet volgens haar blijkbaar bereikt worden door vrouwen te ontdoen van alle andere maatschappelij- | |
[pagina 26]
| |
ke ambities en genoegens dan die van het moederschap. Is en was het juist niet de wens van veel vrouwen om zich van deze beperkte, maar door mannen nogal eens als ‘natuurlijk’ beschouwde en daarom onvermijdelijke, lotsbestemming te bevrijden? Willen vrouwen niet méér zijn dan alleen de echtgenote van hun man en de moeder van hun kinderen?
Nadat de eerste feministische golf was uitgeraasd, bleef het geruime tijd stil aan het feministische front. Weliswaar drongen vrouwen vaker door tot voorheen vrijwel uitsluitend door mannen uitgeoefende beroepen, maar die ontwikkeling betrof toch steeds individuele gevallen en verliep langs lijnen van grote geleidelijkheid. Het meest markante voorbeeld van stagnatie dunkt mij, dat het tot 1956 moest duren voor in ons land gehuwde vrouwen juridisch handelingsbekwaam werden en aldus konden beschikken over het echtelijke vermogen of zelfs hun persoonlijke vermogen. Beweging kwam er pas weer tijdens de tweede feministische golf, waarvan het begin wordt gemarkeerd door het verschijnen in 1965 van Betty Friedans The Feminine Mystique. In het kielzog van dit en talloze verwante boeken ontstonden er allerlei actiegroepen die voor vrouwenrechten opkwamen, eerst, in 1968, het nog gematigde ‘Man-Vrouw-Maatschappij’, een jaar later gevolgd door het strijdbare ‘Dolle Mina’ en in het begin van de zeventiger jaren door het nog strijdbaarder ‘Wij Vrouwen Eisen’, dat zich vooral en niet zonder succes richtte op de kwestie van abortus. Rond diezelfde tijd gaat het er in het buitenland en in het bijzonder in de Verenigde Staten nog harder aan toe, waar men met auteurs als Catharine MacKinnon en Andrea DworkinGa naar eind8 de contouren ziet opduiken van wat men ‘the lunatic fringe’ van het feminisme zou kunnen noemen. De vraag is nu of het deze feministische actiegroepen en auteurs van de tweede feministische golf waren, die de verbetering van het lot van vrouwen in de afgelopen decennia aan hun zegekar kunnen binden. Mijn stelling is dat de radicale feministische ideologie aan die lotsverbetering nauwelijks een bijdrage heeft geleverd, daar bij gelegenheid zelfs hinderlijk aan in de weg heeft gestaan, omdat de ideeën van mensen als MacKinnon en Dworkin zich gemakkelijk lenen voor ridiculisering. Om het mijzelf niet al te gemakkelijk te maken, bespreek ik kort het werk van een aanmerkelijk minder radicale auteur dan de daarnet genoemden, die in eigen kring zeer serieus genomen wordt: Riane Eisler. In 1987 verscheen haar magnum opus The Chalice and the Blade (Harper, San Francisco). De titel, te vertalen als De Kelk en het Zwaard, bevat het uitgangspunt: er is een radicaal verschil tussen de aard van mannen en vrouwen. Mannen zijn van nature geneigd tot gewelddadigheid en dominantie; zij worden gesymboliseerd door het zwaard. Vrouwen daarentegen worden gekenmerkt door zorgzaamheid, mededogen en geweldloosheid en gesymboliseerd door de kelk. De centrale these van Eislers boek is nu dat de huidige samenleving weliswaar is ingericht volgens het masculiene ‘heerschappij-model’, maar dat dat niet altijd zo geweest is. Oorspronkelijk leefde de menselijke soort in ‘het oude Europa’ volgens het feminiene ‘partnerschapsmodel’. Deze ‘gylanische’ samenlevingsvorm is in prehistorische tijden weggevaagd door uit het Oosten binnendringende horden barbaren. Maar die onzalige toestand hoeft niet blijvend te zijn. Het moet mogelijk zijn terug te keren naar het ‘partnerschapsmodel’ en zo'n terugkeer zou een aanmerkelijke verbetering betekenen. Dit is wat in grote lijnen Eislers ‘theorie van de culturele transformatie’ inhoudt. Volgens Eisler maakte de menselijke soort tijdens het Neolithicum (6000-3000 v. Chr.) in sociaal en technologisch opzicht een snelle ontwikkeling door. De archeologische gegevens wijzen er volgens haar op dat zich toen onder mensen een matrilineaire samenleving ontwikkelde, waarin gelijkheid tussen de seksen - en tussen mensen in het algemeen - de algemene norm was, zij het dat vrouwen in het maatschappelijke leven, onder de bescherming van de moedergodin, de dominante rol speelden. Deze samenleving bereikte haar hoogtepunt in zijn laatste bolwerk, de Minoïsche beschaving, die rond 6000 v. Chr. op Kreta tot ontwikkeling kwam en zich daar tot omstreeks 2000 v. Chr. wist te handhaven. De Minoïsche cultuur bereikte een opmerkelijk hoog peil en was opvallend vreedzaam. Dat komt, gelooft Eisler, doordat Kreta lange tijd geregeerd werd door koninginnen, aan welk feit vrouwen een hoge sociale status ontleenden. Het was een samenleving die was doortrokken van ‘een geest van harmonie tussen vrouwen en mannen als blijmoedige en gelijke deelnemers aan het leven’. | |
[pagina 27]
| |
Die samenleving werd volgens Eisler in fasen weggevaagd door de grote volksverhuizingen die in drie golven het Europese vasteland overspoelden. De binnendringende barbaarse stammen hadden gemeen dat hun sociale organisatie ‘androcratisch’ was, die zij niet nalieten aan de door hen overwonnen volken op te leggen. In Kreta hield de oude samenlevingsvorm nog het langst stand, maar ook daar ging zij ten slotte ten onder door vulkaanuitbarstingen, aardbevingen en vloedgolven. Sinds de ondergang van de Minoïsche cultuur is de samenleving in Europa van het androcratische type, waarin mannen hun dominerende en oorlogszuchtige aandrang kunnen botvieren en de oude, waarschijnlijk door vrouwen ontwikkelde, ‘materiële en spirituele uitvindingen’ aanwenden voor de productie van vernietigingswapens en de organisatie van oorlogen. De oude moedergodin werd gedegradeerd tot gemalin van de mannelijke oppergod en de godsdiensten - het christendom niet in de laatste plaats - dragen door middel van nieuwe mythen bij aan de legitimering van deze rampzalige ontwikkeling. Volgens Eisler vormt alleen het feminisme een heldere tegenkracht tegen deze ontwikkeling. Hoewel velen het feminisme nog steeds enkel als een vrouwenzaak zien, is het volgens Eisler de belangrijkste motor van een aan kracht winnende revolutie tegen de androcratie en de kern van een tot nieuw leven gewekte gylanische ideologie, die ons moet bevrijden van totalitarisme, overbevolking en vernietiging van het milieu. Het zal resulteren in een ‘pragmatopia’, waarvan zij in het slothoofdstuk van haar boek de contouren schetst. Ik karakteriseer het zoveel mogelijk in haar eigen woorden: In pragmatopia zal het gevaar van nucleaire vernietiging geweken zijn; zullen honger, ziekte en oorlog steeds zeldzamer worden, evenals vervuiling en uitputting van het milieu; zal de levensstandaard omhoog gaan en het verschil tussen arme en rijke landen afnemen; zullen armoede en honger slechts boze herinneringen vormen aan een gewelddadig androcratisch verleden; zullen geestesziekten, zelfdoding, echtscheiding, mishandeling van vrouwen en kinderen, vandalisme, moord en internationaal terrorisme steeds minder voorkomen en vervangen worden door zachtmoedig en toegewijd gedrag bij kinderen en meer individualiteit en verscheidenheid onder mensen; staan ons vele technologische doorbraken te wachten; zullen zij weer trots zijn op onze creativiteit en originaliteit bij weven, timmeren, pottenbakken en andere toegepaste kunsten; zullen mechanisatie en automatisering onze werklast verlichten en zullen werknemers inspraak hebben; zullen voor geboorteregeling veiliger en betrouwbaarder methoden gevonden worden; zal veroudering worden vertraagd en zullen versleten delen van ons lichaam vervangen worden door middel van regeneratie van lichaamscellen; zullen wij leven leren creëren in het laboratorium en zal het ons economisch voor de wind gaan. Het leven zal één verheerlijking van het leven en de liefde worden, waarbij de zorg voor de kinderen door mannen en vrouwen gelijkelijk gedeeld zal worden. En als er dan tijd over is, zullen wij ons overgeven aan yoga en meditatie. Nieuw onderzoek naar de krachten van de geest zullen ons ongedroomde geestelijke en lichamelijke potenties doen ontdekken en die helpen cultiveren. De nieuwe geesteshouding zal vorm krijgen in de mythe van de heilige kelk van het leven. Deze weergave van de zegeningen van de feministische revolutie dunkt mij een nogal warrige mengeling van een beperkt aantal niet onrealistische doelen en een overvloed van new age-achtige visioenen. Is het dit denken en het daarop gebaseerde streven, dat in de afgelopen decennia geleid heeft tot de gesignaleerde lotsverbetering van vrouwen? Ik denk het niet.
De belangrijkste factor in de verbetering van het lot van vrouwen is zonder twijfel geweest de introductie van anticonceptiemiddelen. Daardoor zijn seks en voortplanting voorgoed van elkaar gescheiden en is het moederschap een keuze geworden. De vrouw die de keuze voor het moederschap maakt, moet daarvoor ook in onze dagen nog een aanzienlijke prijs betalen, in lichamelijk, psychologisch en economisch opzicht. Maar de keuze is er nu en die was er voorheen niet. Bovendien is die prijs in het nabije verleden aanmerkelijk verlaagd. Met behulp van voorzieningen als zwangerschaps- en ouderschapsverlof, kinderopvang en de toenemende mogelijkheid van deeltijdarbeid en de flexibilisering van werktijden is het voor vrouwen minder moeilijk geworden om, ook nadat zij moeder zijn geworden, | |
[pagina 28]
| |
aan het arbeidsproces te blijven deelnemen, ofschoon in dit verband niet onvermeld mag blijven dat deze deelname voor veel vrouwen, zoals ook voor de meeste mannen, eerder een economische noodzaak dan een voorrecht is. Ik weet niet of de moderne anticonceptiemiddelen ook op de feministische agenda stonden - Eisler rept er niet over - maar de belangrijkste motor achter hun introductie was toch de gouden mogelijkheid voor de farmaceutische industrie om er een ongehoorde hoeveelheid geld mee te verdienen. Zeker, de eveneens genoemde voorzieningen die de combinatie van het moederschap en betaalde arbeid gemakkelijker hebben gemaakt, zijn mede tot stand gekomen onder druk van de vrouwenbeweging, maar daar moeten twee overwegingen aan worden toegevoegd. Ten eerste, voorzover zij thans zijn gerealiseerd, is dat mede om economische redenen gebeurd: in de internationale economische concurrentie kunnen wij ons een lage arbeidsdeelname van vrouwen aan het arbeidsproces niet langer permitteren. Ten tweede, voorzover zij thans nog niet volledig zijn gerealiseerd - en dat is nog geenszins het geval -, is ook dat de resultante van economische factoren: wij denken ons meer van zulke voorzieningen vooralsnog niet te kunnen permitteren.
Een niet minder belangrijke rol in de emancipatie van vrouwen spelen de technologische verworvenheden van de moderne consumptiemaatschappij: eerst de mechanische, later de elektrische, en nu ook de elektronische huishoudelijke toestellen, die het huishoudelijke werk danig vereenvoudigd en meer flexibel hebben gemaakt. Ook al komen, naar het zich laat aanzien, in onze dagen huishoudelijke taken nog steeds meer op vrouwen dan op mannen neer, de zwaarte van die taken is door de technologische ontwikkelingen aanmerkelijk verlicht. Wie de emacipatorische effecten van deze ontwikkelingen triviaal acht, heeft nooit met eigen ogen gezien wat het doen van de wekelijkse was inhield toen de elektrische wasmachine nog niet in de huishoudens was geïntroduceerd. En opnieuw merk ik op dat al die huishoudelijke apparaten niet het product waren van enig feministisch programma, maar van het feit dat aan dat soort apparatuur geld te verdienen valt. Geen ideologie, maar handelsgeest heeft het lot van vrouwen verbeterd. | |
[pagina 29]
| |
Het probleem met de opgesomde zegeningen van de moderne technologie is, dat zij het lot van vrouwen weliswaar verbeterd hebben, maar dat die verbeteringen een nogal alledaags en weinig kleurrijk karakter hebben, ieder enkel fragmenten van het probleem betreffen en bovendien slechts geleidelijk tot stand zijn gekomen. Het ideaal dat vrouwen in staat moeten zijn om hun leven naar eigen inzicht in te richten, hebben zij vooralsnog niet verwerkelijkt. Ik noemde de introductie van anticonceptiemiddelen de belangrijkste factor in de lotsverbetering van vrouwen omdat zij van het moederschap een keuze hebben gemaakt. De vraag is nu of de bevrijding uit de lotsbestemming van het moederschap niet incompleet is zolang vrouwen ook niet bevrijd worden van de consequenties van die keuze, of zij, met andere woorden, die keuze moeten kunnen doen zonder daarvoor de prijs te betalen die iedere keuze nu eenmaal met zich meebrengt. Het is niet onredelijk dat wij ons afvragen of sommige van de consequenties die het moederschap thans heeft, wel onvermijdelijk zijn en of zij, voorzover gewenst, niet gematigd kunnen worden. Maar de roep van radicale feministen om iedere consequentie van die keuze en daarmee verwante keuzen weg te nemen, is niet alleen onverwezenlijkbaar, maar zou, indien verwezenlijkt, vrouwen ook infantiliseren. Zij zou gebaseerd zijn op de utopische notie van bevrijding als de gewaarborgde bevrediging van iedere behoefte en wens. Zou een werkelijke bevrijding van vrouwen er niet in bestaan vrouwen, als ieder ander, in staat te stellen hun verantwoordelijkheid te dragen en voor hun keuzen aansprakelijk te worden gehouden?
Ik keer terug naar mijn uitgangspunt: de vraag in hoeverre omvattende, ideologie-gedreven blauwdrukken voor een betere wereld daadwerkelijk hebben bijgedragen aan de sociale verbeteringen in de bijna voorbije eeuw. Mijn conclusie luidt dat dat niet of maar zeer ten dele het geval is geweest. In ieder geval op de besproken terreinen waren de ontwikkelingen nauwelijks ideologisch geïnspireerd. Zij waren grotendeels de producten van pragmatische factoren. Over deze onderwerpen werd te zelfder tijd indringend geïdeologiseerd, maar in ieder geval in ons land bleef dat ketelmuziek die de werkelijkheid grotendeels onberoerd liet. Waar het door de marxisten beloofde arbeidersparadijs werd gerealiseerd, bleek dat paradijs een hel. Niemand heeft tot nu toe geprobeerd het vrouwenparadijs van radicale feministen te stichten. Ik hoop de lezer ervan te hebben overtuigd dat dat maar beter zo kan blijven. Want welke vrouw zit er te wachten op Gilmans celebratie van het moederschap, of op de door Eisler beloofde algehele zorgeloosheid, die zulk een intellectueel vacuüm zou creëren, dat wij weer tijd krijgen voor... huisvlijt en meditatie? |
|