Hollands Maandblad. Jaargang 1998 (602-613)
(1998)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| ||||
Hoor mij met je ogen
| ||||
[pagina 25]
| ||||
jaar schreef Juana een gedicht ter gelegenheid van een feest daar. Het kan een aanknopingspunt zijn. Ik ga op pad. Een weg voert omhoog. Boven kijk ik over Amecameca. Achter de stad rijzen hellingen naar de besneeuwde toppen van de vulkanen, de Iztaccíhuatl en de Popocatépetl. Juana vergeleek ze vanwege hun sereniteit - en wellicht ook om een heidense vrees voor deze machtige goden te bezweren - met de Heilige Maagd. Ik overzie het landschap dat haar jeugd beheerste. Hier trok Hernán Cortés - meer dan een eeuw voor haar geboorte - met zijn leger tussen de vulkaantoppen door om het Spaanse imperium in de vallei van Mexico te vestigen. De vader van Juana was een Spaanse kapitein die een Mexicaanse het hof maakte en verdween. Zijn dochter zou zijn naam nimmer vermelden. Zij ging door het leven als Juana Inés de la Cruz. Als ik haar portret bekijk, dat zij zelf ‘een gekleurd verzinsel’ noemt, word ik getroffen door haar zinnelijke aanwezigheid. Ze zit tussen haar boeken in een wit gewaad dat in plooien de vormen van haar lichaam accentueert. Ze kijkt me gereserveerd en misschien zelfs enigszins ironisch aan. Een hand beroert een rozenkrans, de andere rust op de pagina's van een opengeslagen boek. Daarachter staan ganzenveren in inktpotten. ‘Phoenix van Amerika, Tiende Muze’ en ‘enige opvolgster van Minerva’, vermeldt het onderschrift.
Juana groeide op als ‘onwettig’ kind op de haciënda van haar grootvader. Ze leerde - min of meer stiekem - lezen vóór ze drie jaar oud was en opende daarmee voor zichzelf een universum dat haar toekomst zou beheersen. Ze had er plezier in te dichten. Het ging haar zo makkelijk af dat het haar meer moeite leek te kosten zich in een andere vorm te uiten. Ze was nieuwsgierig. Ze vond boeken in de bibliotheek van haar grootvader. Straf noch berispingen konden haar ervan weerhouden haar ‘ongezonde’ begeerte naar kennis te bevredigen. Ze strafte eerder zichzelf door een stuk van haar haar af te knippen als ze binnen een gestelde termijn een bepaalde hoeveelheid kennis niet beheerste. Toen ze hoorde dat de universiteit haar poorten voor vrouwen gesloten hield, wilde ze voortaan man zijn en een zwaard dragen. Jong, mooi en zonder geld, vertrok Juana naar Mexico-Stad. Zij moet verrukt geweest zijn bij het zien van de in een meer gelegen metropool. Een beeld dat sinds Cortés elke nieuwkomer, die over de bergen arriveerde en neerkeek in de vallei, door zijn schoonheid heeft verrast. Het centrum werd door Spanjaarden bewoond, de rest door mestiezen en indianen. De tegenstellingen waren groot. Armoede, voedseltekorten en rassentegenstellingen werden overschreeuwd door religieuze feesten, optochten, processies, stierengevechten, carnaval en terechtstellingen van de inquisitie. Timmerlieden, bouwvakkers, schilders waren in het kielzog van de clerus gearriveerd om Nieuw-Spanje in te richten en de wereld van de indianen te transformeren. Op de fundamenten van tempels en heiligdommen verrees nu een nieuwe stad. Paleizen, kerken en overheidsgebouwen overwoekerden de littekens van een strijd op leven en dood.
Juana was nog geen vijftien toen ze door bemiddeling van haar biechtvader aan het hof werd geïntroduceerd. Ze werd aangesteld als hofdame van de eenendertigjarige, net uit Spanje gearriveerde onderkoningin, de markiezin de Mancera, die als slim, levendig, hautain en brutaal werd omschreven. Ze was blond, knap en net als haar echtgenoot gek op luxe. Beiden stonden bekend om hun extravagante uitgaven, die ze liever uit de staatskas dan uit hun eigen fortuin putten. Het hof bood de schittering en frivoliteit van een wereld die onbekend was voor Juana. Ze nam deel aan bals en diners. Ze zag theatervoorstellingen op één van de vijf binnenplaatsen van het koninklijk paleis. Vanaf het balkon boven de hoofdingang keek ze over het stadsplein, waar altijd een rusteloze wanorde heerste van bedelaars, ruiters, muzikanten, verkopers, acrobaten, priesters, soldaten, clowns en vuurspuwers. Rechts stond de kathedraal in de stijgers en naderde - als grootste bouwwerk in Latijns-Amerika - zijn voltooiing. Juana verraste de ‘virreina’ door haar intelligentie en literaire talent. Haar omgang met de onderkoningin was intiem. Dit moge blijken uit de erotisch getinte sonnetten die Juana voor de ‘divina Laura’ schreef. En naar het scheen kon de ‘virreina’ geen stap verzetten zonder haar Juana Inés. Het leven aan het hof werd beheerst door een elitaire, sensuele cultuur vol verleidingen, codes en restricties. De liefde diende zich aan met hoofse galanterieën, de uitdaging was groot, een faux | ||||
[pagina 26]
| ||||
pas had ernstige gevolgen. Een mooi en slim maar arm meisje stond aan tegenstrijdige gevoelens bloot: ‘Verwijl nog schaduw van mijn schuw geluk,
afbeeldsel van de vreugd die meest ik min,
schone illusie, waar ik blij voor sterf,
zoete verbeelding, waar ik droef om leef.’Ga naar eind*
De aandacht voor haar persoon en bewondering voor haar werk verwarden het meisje. Haar liefdesgedichten die als ‘de mooiste en tederste die ooit uit de pen van een vrouw vloeiden’ worden omschreven, roepen nu veel vragen op over de aard en diepgang van haar relaties. Ze hanteerde de taal schijnbaar met lichte ironie en zette elke dichtvorm moeiteloos naar haar hand. ‘Met de smart van een dodelijk gewonde’ bespeelde ze in gewaagde vergelijkingen haar kennis van de klassieken en riep helden uit de onderwereld op om te zeggen wat haar verboden was. Haar beelden zijn overdadig, de Griekse mythologie biedt haar evenveel stof als de Bijbel of het Azteekse verleden. Haar Spaans klinkt nu nog als muziek, maar als het ritme dat vroeg, hanteerde ze het Náhuatl.
Ha, ha, ha!
Monan vuchíla!
He, he, he,
cambulé!
Gila coro,
Gulungú, gulungú,
hu, hu, hu!
Manguiquilá,
ha, ha, ha!
Evenals de bouwmeesters en beeldhouwers van de Mexicaanse barok verweefde ze oude heidense elementen in de expressie van haar gevoel. Ze balanceerde op de rand van ketterij, terwijl ze putte uit literaire voorbeelden van haar tijd: Spaanse dichters, toneelschrijvers als Lope de Vega en Calderón de la Barca. Haar droom bleef evenwel de wetenschap. Wellicht amuseerde de onschuld van Juana de onderkoning, de markies de Mancera, aangezien hij geen enkele vrouw in Europa kende die deze pretenties koesterde. ‘Velen verbaasden zich, niet zozeer over mijn verstand als wel over mijn geheugen en de kennis die ik had opgedaan op een leeftijd, waarop anderen ternauwernood goed hebben leren spreken,’ herinnerde Juana zich later. Met gevoel voor pikanterie riep de onderkoning een groot aantal wijzen samen in een zaal van zijn paleis om Juana's intelligentie te peilen. Ze moet op de Heilige Catherina geleken hebben, het al even jonge meisje dat - volgens de overlevering - in Alexandrië door vijftig heidense geleerden met strikvragen werd overvallen. De verbazing van de heren priesters, hoogleraren en kunstenaars over Juana's kennis was groot.
Met het verstrijken van deze luxueuze jaren werd voor Juana de dreiging van een onzekere toekomst evenwel steeds groter. Het onderkoningschap van haar vriendin was van beperkte duur. Een politieke storm kon haar weldoenster ieder moment dwingen voortijdig naar Spanje terug te keren. De universiteit behoorde niet tot de mogelijkheden. Een huwelijk lag voor de hand. Juana was nog geen achttien. Ze had een oeuvre op haar naam staan en een literaire loopbaan in het verschiet. Maar van de ene op de andere dag trok ze zich terug in een klooster aan de rand van de stad, vanwaar ze uitkeek over de boomgaarden langs de hellingen van de vulkaan aan de voet waarvan ze was geboren. Er is veel gespeculeerd over haar motieven. Gissingen lopen uiteen van de romantische veronderstelling dat er sprake was van een ongelukkige liefde, tot de waarschijnlijker hypothese dat deze stap haar de enige kans bood zich van haar zelfstandigheid te verzekeren, zich aan onderzoek te wijden en haar schrijfkunst te vervolmaken. Wellicht was haar keuze het gevolg van een crisis die elke zuster van Shakespeare - volgens de conclusies van Virginia Woolf - wel moest overvallen. Jaren later lichtte Juana een puntje van de sluier op: ‘En zo trad ik toe tot de religieuze orde, wetend dat dit bepaalde condities impliceerde die tegen mijn natuur ingingen. Maar gezien de allesoverheersende antipathie die ik ten aanzien van het huwelijk voelde, achtte ik het kloosterleven nog het minst ongepast en het meest eervolle dat ik kon kiezen, als ik mijn redding wilde verzekeren.’ Praktische overwegingen leken haar meer te bewegen dan een religieuze roeping. Haar biechtvader, Núñez de Miranda, die meende ‘dat God zijn rijk geen groter onrecht kon doen dan Juana Inés toe te staan in de publieke belangstelling te blijven’, zorgde voor een weldoener die de bruidsschat leverde. De kerk haalde haar binnen met daverende muziek. Ondanks geloften van armoede, nederigheid en onthouding, die haar huwelijk met Christus | ||||
[pagina 27]
| ||||
en haar entree in een fanatieke en orthodoxe wereld begeleidden, richtte Juana haar niet te bescheiden cel in als bibliotheek, werkkamer, studio, literaire salon en laboratorium. Het klooster werd voor haar een ontmoetingsplaats van intellectuelen. Als ze een roeping had, dan was het een literaire of wetenschappelijke. ‘Ik nam mijn ergste vijand mee, mijn roeping, waarvan ik niet weet of ik het een gave of een straf uit de Hemel moet noemen, want eenmaal getemperd en toegedekt door de gewone religieuze activiteiten, explodeerde deze roeping in mij als buskruit en bewees dat privatio est causa appetitus.’ Ze vervolgde haar carrière met hekelende comedies, hartstochtelijke liefdesgedichten, kritische essays en veel brieven. Haar werk vloeit over van passie, herleid tot zinswendingen, gevangen in barokke woordspelingen en bedwongen in talloze dichtvormen. De verbinding die Juana bijna achteloos legde tussen geloof en literatuur, was voor Moeder Overste en de heren van het Heilig Officie die de nonnen kwamen bezoeken, een minder vanzelfsprekende zaak. Ze eisten dat iedere kloosterling afzag van wereldse zaken en de ijdelheid des levens.
In 1680 deed María Luísa Manrique de Lara y Gonzaga, gravin van Paredes, markiezin van La Laguna, als nieuwe ‘virreina’ haar intrede in Mexico-Stad. Ze bezocht de door haar bewonderde dichteres. Voor het klooster was het een voorrecht de onderkoningin te mogen ontvangen, voor Juana een bevestiging van het prestige dat ze in literaire kringen genoot. Ze was in de volle bloei van haar leven, ze had bewonderaars in Madrid, Sevilla, Lima en Quito. De onderkoningin was van haar leeftijd. Ze kwam als een bevrijding. Ze bleek te voelen en te begrijpen wat Juana bewoog in haar denken en in haar gedrevenheid dit in woorden om te zetten. Tussen beide vrouwen ontstond een zeer intieme vriendschap, die in de komende jaren de bron werd van een stroom liefdesgedichten. De ‘divina Lysi’, aan wie ze waren opgedragen, verloste Juana uit haar zelf gekozen eenzaamheid en gaf haar vleugels, die haar ver boven haar tijd verhieven. ‘Mijn goddelijke Lysi, vergeef me dat ik je zo durf te noemen...’ De gedichten van Juana voeden speculaties over de aard van de verhouding tussen Juana en María Luísa. ‘Lysi, je zult je goddelijke handen / aan mijn stekeligheid branden / want wil je een rozenweelde kweken / dan zullen doornen niet ontbreken.’ Haar verzen zijn geladen met erotiek. Door de woorden breekt het schuldige verlangen. ‘Hoor me met je ogen.’ Juana is de gevangene van zichzelf en slaaf van de geliefde. Het lijkt provocatie en waaghalzerij. Maar het schrijven kanaliseert haar onstuimigheid, geeft haar passie vorm en vergeestelijkt haar liefde. Ze vertaalt haar gevoel in speelse en vernuftige metaforen. Ze neemt haar toevlucht tot een liefde die niet beantwoord hoeft te worden. Het onbaatzuchtige schenken verheft ze tot hoogste ideaal. Voor haar omstandigheden lijkt dit een redding - of een noodsprong. ‘Je kunt je uit mijn armen bevrijden maar mijn fantasie houdt je gevangen.’ Ze vereeuwigt haar liefde en maakt zo van de vluchtige werkelijkheid een duurzame abstractie. Toch waarschuwt de Spaanse uitgever van haar werk de lezer dat het hier de ‘decente’ zielsuitingen van een non betreft. ‘Briljant intellect van deze gezegende eeuw, Minerva van Amerika, een groot talent, beperkt door de handicap een vrouw te zijn,’ merkt een hoogwaardigheidsbekleder op. Met nog meer brille en ironie triomfeert de liefde in Juana's toneelstukken. Minnaars, verwarring, gedaanteverwisselingen en duels voeden de intrige en voeren met veel complicaties naar de ontknoping. Soms schijnt men de schrijfster te herkennen in één van de personages, die het publiek in vertrouwen neemt over haar zucht naar passie en kennis en de controversiële keuzes die daar voor een vrouw uit voortvloeien: ‘U vertellen dat ik schoon geschapen werd, is - naar ik aanneem - overbodig omdat u dat met eigen ogen kunt aanschouwen en mijn ongeluk daarvan getuigt.’
Afgezien van degenen tot wie Juana haar liefde, verlangen en bewondering richtte, was er ook steeds een groep geprivilegieerde lezers en toeschouwers: de aartsbisschop, de inquisiteur, de censor. De Mexicaanse auteur Octavio Paz vergeleek hen ooit met officials in dienst van senator MacCarthy of apparatsjiks van het Politburo. In 1685 werd Don Francisco de Aguiar y Seijas de nieuwe aartsbisschop van Mexico. Zijn komst naar de hoofdstad viel samen met de op- | ||||
[pagina 28]
| ||||
voering van een toneelstuk van Juana in het paleis. Een loflied in het stuk was aan hem gewijd. Het zal hem niet gevlijd hebben. Hij haatte theater. Hij haatte vrouwen. Hij schuwde beide. Hij was geneigd de vloer uit zijn verblijf te laten breken als die door een vrouw was betreden. Een van zijn eerste maatregelen was de nonnen te verbieden ‘toegewijden’ of ‘bewonderaars’ in hun cel te ontvangen. Hij verbood stierengevechten en theatervoorstellingen, als ‘voornaamste oorzaak van veel zonden’. Hij paarde zijn afkeer voor toneel aan liefde voor de armen. Hij preste boekverkopers toneelstukken te vervangen door devote literatuur, zoals Troost voor de armen. Hij nam de gewraakte publicaties zelf mee naar huis om er zeker van te zijn dat die vernietigd werden. Een conflict met Juana kon niet uitblijven. Een dankbare aanleiding werd haar kritiek op een in druk verschenen preek van een toenmaals bekende jezuïet, Antonio de Vieyra. Het ging hierbij om een verschil van mening betreffende de interpretatie van de liefde van Christus. Vieyra's stelling, die zelfs een man niet had durven tegenspreken, werd nu door een vrouw verworpen. Dit ging te ver - de kerkelijke hiërarchie kwam in actie. Juana werd tot de orde geroepen. Ze reageerde in de vorm van een brief, bekend als Respuesta, ‘Antwoord’. Het was een poging haar dichtkunst, haar filosofie, haar positie als geletterde vrouw te verdedigen. Ze was zich bewust van de irritatie die ze verwekte als non die literatuur bedreef en zich er niet voor schaamde een vrouw te zijn. Maar er waren hogeren in de kerkelijke hiërarchie die zich vooraanstaand filosoof, dichter, literator waanden. Voor hen waren wellicht het vrouw-zijn, het talent en de intellectuele superioriteit van Juana een voortdurende belediging. Juana is op haar hoede als ze zich verdedigt. Ze noemt zichzelf ‘een nietig instrument in handen van God’. Het klinkt ons ironisch in de oren: ‘vergeleken met de intellectuele uitzonderlijkheid van de auteur [Antonio de Vieyra] lijkt elke reus een dwerg. Wat zou dan van slechts een vrouw verwacht kunnen worden?’
In haar verweer verwijst Juana naar vrouwen uit uit de Bijbel en de mythologie, aan wie het vergund was hun stem te verheffen. Ze is helder en - voor de moderne lezer - overtuigend. Het mocht niet baten. Ze was aan datgene voorbij gegaan wat men in haar had veroordeeld: ‘De trots die een vrouw afhoudt van haar gehoorzaamheid.’ - Dat ze als vrouw geletterd was en ook gedichten schreef, pleitte niet in haar voordeel. Voor een non was het onaanvaardbaar. Ze diende tot inkeer te komen. ‘Wie zou niet denken dat het me met zoveel applaus voor de wind ging en dat ik dreef op unanieme bijval? Maar God weet dat het niet zo was, want in de bloeiende weelde van dit succes staken zoveel afgunstige adders en querulanten de kop op, dat ik ze niet kan tellen. Maar het schadelijkst en het droevigste waren voor mij niet degenen die mij met openlijke haat en kwaadaardigheid achtervolgden, maar zij die mij met alle liefde en respect - moge ze Gods lof verdienen voor hun goede intenties - meer dan de anderen hebben beschaamd en vernederd met hun: “Deze studie komt niet overeen met de heilige onwetendheid, die u past; dit is absoluut uw ondergang, met úw inzicht en scherpzinnigheid slaat u - zo hoog gestegen - op hol.”’ Het sarcasme van Virginia Woolf had deze liefdevolle adviseurs van Juana nog een argument kunnen suggereren: ‘Publiciteit is voor vrouwen verachtelijk. Anonimiteit zit hen in het bloed. Het verlangen naar de sluier beheerst hen.’
Juana's biechtvader Antonio Núñez de Miranda nam nu haar werk of haar ‘onzalige behendigheid om verzen te schrijven’ onder de loep. Hij was censor van de inquisitie, behoeder van de doctrine en steunpilaar van de wereldlijke macht. Zijn passie was de ascese. Hij geselde zichzelf tot bloedens toe. Hij was een conformist en alles behalve een intellectueel, ook al was hij hoogleraar in de filosofie en theologie. Bovenal voelde hij zich waarschijnlijk geprikkeld en geschandaliseerd door de houding, de gedichten, de intellectuele nieuwsgierigheid en het ‘feminisme’ van Juana. Als klerk van het Heilig Officie moest hij haar met zijn zachte, toonloze stem overtuigen, of als hij niet tegen haar vlugge, scherpe geest was opgewassen, diende hij haar onder druk te zetten of angst in te boezemen, zo niet voor God dan toch voor de Kerk. Juana verloor langzamerhand haar zelfverzekerdheid. Steeds minder bleef er over van de vrouw die over de Heilige Catherina had geschreven: ‘Voor alle wijzen van Egypte / was een vrouw het overtuigend bewijs / dat sexe in essentie / niets te maken heeft met intelligentie.’ | ||||
[pagina 29]
| ||||
Haar afweersystemen faalden één voor één. Haar beschermheren waren inmiddels afgereisd. María Luísa die haar zoveel tederheid had ontlokt, was terug in Spanje. Het was roekeloos geweest de kritiek op Vieyra te schrijven en nog desastreuzer zich daarover te verdedigen. Ze werd bekeerd - of onderworpen. Juana werd zo - volgens Octavio Paz - het paradoxale beeld van de vrijheid: hemelhoge vlucht, tomeloze val, overgave en straf. Nuñez de Miranda die altijd klaarstond de regie in crisissituaties in handen te nemen, had indertijd de deuren van het klooster voor Juana laten openen om haar een veiliger haven te bieden. Nu stond hij op het punt het doek te laten vallen. Wat Juana gedurende twintig jaar voor zichzelf had opgebouwd en wat Virginia Woolf een voorwaarde voor het schrijven zou achten - een eigen ruimte - bleek plotseling een illusie. Het licht doofde, de illustere bezoekers waren verdwenen en ze was weer alleen. Juana besefte dat ze de strijd had verloren die ze op driejarige leeftijd was aangegaan, toen ze gefascineerd door het mysterie dat de letters inhielden, de moeilijkst begaanbare weg was ingeslagen. ‘Vanaf het moment dat de eerste helderheid mijn geest trof, was de aantrekkingskracht van de literatuur zo heftig dat noch vermaningen van anderen [...] noch eigen overwegingen [...] volstonden om deze natuurlijke aanleg die God me gegeven had te bedwingen; God weet waarom en waartoe. En Hij weet dat ik hem gebeden heb het licht van mijn geest te dimmen en alleen over te laten wat volstond om zijn Wet te dienen, want er zijn er die beweren dat al het andere een vrouw niet betaamt.’ Juana beleed haar schuld, verkocht haar boeken ten gunste van de armen en zag af van het schrijven om zich geheel aan God te wijden. Haar biechtvader was tevreden over deze ‘door God ingegeven bekering’. Juana's laatste en met haar bloed getekende geschrift was een onpersoonlijk document dat besloot met: ‘In naam van God en de Heilige Moeder, smeek ik mijn geliefde zusters, de nonnen die hier nu en in de toekomst zullen zijn, mij bij God aan te bevelen, want ik ben de slechtste onder hen. Hen vraag ik om vergeving, in naam van God en zijn Moeder, ik, de slechtste van allen, Juana Inés de la Cruz.’ Ze bezweek enkele jaren later toen een pestepidemie de stad trof en het klooster niet spaarde. Ze was vierenveertig jaar oud. Virginia Woolf drukt haar sigaret uit. Haar zoektocht naar vrouwen in de wereldliteratuur die de repressie van het patriarchaat ervoeren, is ten einde, Juana bleef evenwel ongenoemd. Maar verwijzend naar Shakespeare's zuster besluit Virginia: ‘Ze leeft in jullie en in mij en vele andere vrouwen die hier vanavond niet zijn omdat ze staan af te wassen en de kinderen in bed stoppen. Maar ze leeft. Want grote dichters sterven niet; ze blijven; ze wachten slechts op de gelegenheid zich in levenden lijve onder ons te begeven.’
Juana werd in het koor van de kloosterkerk begraven. Haar complete werk werd na haar dood in Spanje gepubliceerd. Het werd een bestseller maar spoedig daarop vergeten. Pas in onze eeuw was er sprake van een hernieuwde belangstelling. Die bereikte in 1995 met de herdenking van haar driehonderdste sterfdag een hoogtepunt. Juana's graf werd een bedevaartsoord, haar geboortedorp veranderde in een toeristische attractie, de plaatselijke busonderneming werd omgedoopt tot ‘Transportes Sor Juana’, haar beeltenis verscheen op het devaluerende 1000-peso-biljet, de vrouwenbeweging maakte zich van haar meester, toneelstukken zouden haar liefdesleven onthullen, een film probeerde haar bekering te verklaren, en ze werd een bron van raadsels voor essayisten en critici. | ||||
Literatuur
|