treem lange werkdagen, karig loon, slechte behuizing, epidemische ziekten en een levensverwachting voor arbeiders van nauwelijks dertig jaar - bovenal een erfenis waren van de primitieve sociaal-economische omstandigheden van voor de industrialisatie.
De sociale gruwelen werden kortom volgens Buer en Presser niet zozeer door het industriële kapitalisme veroorzaakt, maar er juist door verzacht, in de zin dat nieuwe banen werden geschapen, en stedelijke modernisering van de grond kon komen.
Ik had dit niet verwacht, en sindsdien tracht ik dan ook erachter te komen wat cijfers en statistieken duidelijk maken, en niet wat ik wil of hoop of verwacht dat ze duidelijk maken.
Om de situatie en cijfermatige verwarring in Nederland te kunnen begrijpen, is het verhelderend de kwestie Zweden eerst onder de loep te nemen. Om meer dan één reden is de Werdegang van dat land een aardig voorbeeld, en niet alleen omdat ik er zelf heb gestudeerd, gewoond, onderzoek heb gedaan (in 1948-'49, 1988 en 1997), en als fabrieksarbeider heb gewerkt.
Lange tijd gold Zweden als de model verzorgingsstaat van Europa, tot het in 1988 werd getroffen door een dramatische devaluatie van de nationale munt (met niet minder dan 16 procent). Achter de façade bleek de werkelijkheid minder prettig. Niet alleen was de waarde van de kroon plots verschrompeld, maar ook kwam aan het licht dat sinds de jaren dertig alle regeringen (van sociaal-democratische signatuur) de Zweedse werkloosheid systematisch omlaag hadden berekend, tot de 2 procent waarmee men zulke goede sier had gemaakt (hetzelfde werkloosheidscijfer als in Japan steevast werd gehanteerd). In werkelijkheid, moest de regering nu toegeven, was de werkloosheid in Zweden gestegen tot 8 à 10 procent van de beroepsbevolking.
Bovendien bleek in 1988 dat de Zweedse overheid de zwakte van het bedrijfsleven (dat gebukt ging onder zware fiscale druk) te verhullen door het verstrekken van geheime ontwikkelingskredieten aan technisch achterblijvende ondernemingen. Dit was een soort technolease avant la lettre, die nu plotseling aan het licht kwam doordat tien staatsontwikkelingsbanken dreigden te bezwijken, en haastig gered moesten worden door een diepe greep in de schatkist.
Het gevolg van deze déconfiture was dat vrijwel van de ene op de andere dag de zichtbare Zweedse staatsschuld omhoogschoot van slechts 40 naar ruim 80 procent van het nationaal product (bbp). In één klap was Zweden veranderd van een trotse koploper in een land met destijds zowat de hoogste staatsschuldquota van Europa.
De Zweden zijn van deze devaluatie en financiële ontluistering nog steeds aan het bekomen: niet alleen zocht men haastig een schuilplaats onder de Europese paraplu maar ook probeerde men al wonden likkend de sociaal-democratische erfenis te moderniseren. Desalniettemin wordt alleen nog maar in kleine kring toegegeven dat de Zweedse arbeidsbureaus door de jaren heen de structurele werkloosheid (soms van tussen de 8 en 16 procent) gelijkschakelden tot de officiële norm van 2 procent.
Wat is nu zo leerzaam aan het Zweedse voorbeeld? Dat is, om het onverbloemd te zeggen, dat Nederland tegenwoordig de absoluut grootste verhuller van werkloosheidscijfers in Europa is. Ik bedoel dat er thans in ons land (net zoals destijds in Zweden het geval was) sprake is van een officiële - lees: gewensdroomde - economie en van een reëel bestaande - lees: echte - economie, en zoiets loopt zelden prettig af.
Wij allen (politiek, media, burgers) laven ons aan het officiële werkloosheidscijfer waarvan het (zelfstandige) Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) juichend kond doet: met slechts 3.9 procent heet Nederland de laagste werkloosheid van Europa te hebben (op Luxemburg na met 1.9 procent). Wie echter de moeite neemt achter de façade van het poldermodel te kijken, ziet daar een structurele werkloosheid die met 27 procent de hoogste is van Europa. Ik zuig dit cijfer niet uit mijn duim; het is berekend door de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling te Parijs, beter bekend als oeso of oecd in het Engels (daarover straks meer).
Wie de cijfers van de oeso serieus neemt, moet plotseling onder ogen zien dat Nederland na Italië en België de grootste staatsschuld van Europa heeft, een staatsschuld die volledig verhuld wordt in de zonneschijncijfers die de Nederlandse overheid zelf hanteert.
Hoe het omlaag rekenen van de officiële werkloosheid en de staatsschuld in Nederland in z'n werk ging, is overigens in grote lijnen tamelijk