‘Fijn,’ zeg ik.
Ze loopt naar me toe en geeft me een hand: ‘Ik ben Bianca.’
Een vriendelijk en hoffelijk gebaar.
Ik noem ook mijn voornaam. Mijn achternaam laat ik maar achterwege, want hoe minder we straks hoeven te vergeten, hoe beter het is.
‘Ga daar maar zitten.’ Ze wijst naar een stoel.
Ik doe wat ze zegt. Ze zet een mobiele wasbak achter de stoel waarin ik zit, trekt mijn hoofd naar achteren, maakt mijn haar nat en begint mijn hoofdhuid te masseren. Daar heb ik niet op gerekend. Ik heb ook niet gehoord of ze vroeg of dit de bedoeling was, maar ik sluit het niet uit. In een kapperszaak beantwoord ik de meeste vragen met ‘Ja, doet u maar’, want dat veroorzaakt de minste problemen. Ik ben geen man die op problemen uit is.
Bianca masseert krachtig. Dat is mijn hoofdhuid niet gewend. Ik krijg er tranen van in de ogen, niet van vreugde of ontroering, het is net alsof je je neus stoot, dan komen er ook tranen, niet van pijn, het zijn andere tranen.
Terwijl ik over die tranen nadenk, vraagt Bianca iets. Ik versta haar niet.
‘Wat zeg je?’
‘Heeft u een dagje vrij genomen?’
Ik begrijp die vraag wel. Het is een dinsdagmorgen. De meeste mensen kunnen op dinsdagmorgen niet naar Bianca gaan om de hoofdhuid een lekkere opknapbeurt te laten geven.
Ik moet antwoorden dat ik een dagje vrij heb genomen.
Ik ben eigen baas, maar dat zijn te simpele woorden, hier in een kapperszaak op een lege dinsdagmorgen in maart. Ik wil niet met Bianca spreken over wat het is, baas van jezelf te zijn. Ik kan daar bovendien niets over vertellen. Het is een onbegrijpelijke arbeidsverhouding.
Bij een andere Bianca heb ik wel eens gezegd dat ik geen werk had. Die andere Bianca vroeg toen: ‘Wat bent u dan oorspronkelijk?’
Dat is een vraag die je niet in je kouwe kleren gaat zitten. Ik verzon dus snel iets wat ik oorspronkelijk zou kunnen zijn.
‘Leraar,’ zei ik.
‘Wat gaf je dan?’ vroeg de andere Bianca.
‘Engels.’
‘Daar was ik ook heel goed in, in Engels.’
Ik was blij dat ik ze had, toen, die pillen, ik slikte ze vol overtuiging. Ik bleef kalm en kon mezelf ontzettend relativeren. Ik was er wel, maar tegelijkertijd ook niet. Dat is fantastisch, maar het wordt tijd voor iets anders. Vandaag zal ik er geen last van hebben. Na één dag is er nog niets van te merken. Dat duurt nog wel een week of twee.
‘Ja, ik heb een dagje vrij genomen,’ zeg ik.
‘En? Gaat u nog leuke dingen doen?’ vraagt ze.
Leuke dingen. Ik probeer aan leuke dingen te denken.
‘Ik zit nu toch bij jou,’ zeg ik.
Bianca lacht. In de spiegel zie ik die lach. Nat, veel tanden, ogen die kleiner worden.
Ik lach ook. Naar mijn lach durf ik niet te kijken.
‘En wat gaat u allemaal doen?’ vraagt ze. Ze droogt mijn haar af. Met mijn hoofdhuid is ze klaar. Die voelt als een slap dood ding over mijn schedeldak.
‘Wat bedoel je?’ vraag ik om tijd te winnen.
‘O,’ zegt Bianca, ‘ik vind het altijd leuk om te horen. Zelf doe ik ook graag leuke dingen.’
‘Wie niet?’
Ze lacht weer: ‘Nee, de boog kan niet altijd gespannen blijven.’