| |
| |
| |
Het geschaakte naakt
door Russell Artus
‘Waar ga je heen?’ vroeg hij nog eens. Hij stond in de deuropening en bekeek het lichaam van zijn moeder onder dat merkwaardige blauwe licht, dat de hele kamer leek te doordringen met zijn hardheid en haar lijf kleurloos maakte, alsof er op die stretcher geen levende persoon lag maar een lijk. Zij droeg een brilletje dat hij kende van wedstrijdzwemmen op televisie. Een lijk met een idioot brilletje onder onverbiddelijk zonnebanklicht.
Er kwam geen antwoord. Misschien sliep zij of was zij echt dood. Pascal deed een stap de kamer in. Het was er warm. Hij volgde haar ademhaling, die gelijkmatig bleek, sprak haar naam, wachtte, keek naar haar gezicht... Alleen het geluid van de kunstzon hing als een halo om haar heen.
‘Pauline?’
Hij ging op de grond zitten. Situaties als deze - zijn moeder slapend en hij hetzelfde moment wakker - deden zich normaal alleen voor op zondagochtend, wanneer zij aanspraak maakte op haar uitgestelde nachtrust en hij voor het ontbijt zorgde, en hij dacht wat hij ervan vond nu er geen muren en verdiepingen tussen hen in zaten. Echt leuk was het niet. Het herinnerde hem aan de verhalen van een stel jongens bij hem op school die beweerden hun ouders bespied te hebben tijdens het liefdesspel, 's avonds laat, toen zij behoorden te slapen. Ze vertelden hoezeer ze genoten hadden van het gezucht dat de lichamen uitstieten, de bizarre posities, die ze nummerden en ‘standjes’ noemden en waaruit Pascal geen wijs kon, en tegelijk had het hen verbaasd: je eigen ouders... die met elkaar naar bed gingen! Een vreemde boel. Zoiets verwachtte je niet, wel? Aan de andere kant, zij deden het sinds kort ook, en dat verwachtten, of beter, wisten die ouders weer niet.
‘Hè, Kal!?’
O, wat had hij er een hekel aan wanneer de aandacht werd verlegd door zo luid zijn verkorte naam uit te spuwen alsof het een hoest was die te lang heeft vastgezeten. Het wees op een leugen, een uitspraak die de omstanders alleen slikten als er uit hun midden onmiddellijk iets of iemand nieuws opwelde waar zij zich op konden richten, op móesten richten zelfs, en dat was in dit geval een zwakkere, iemand die zich niet kon weren omdat kwetsen niet in zijn karakter besloten lag.
‘Hè, Kal?’
Een klop op de rug hoorde er ook bij.
‘Ik doe het helemaal nog niet,’ zei hij zo nurks mogelijk, maar het kwam er zangerig uit. De rancune ontbrak. ‘En jij evenmin.’ Het was het beste dat hij in huis had; het miste kracht en overtuiging.
‘Kal doet het nog niet, horen jullie dat? Ook niet met je moeder, Kal? Daar glij je toch altijd mee in bad?’
‘Al lang niet meer, jongen.’
‘Jaja, dat zeggen ze allemaal. Maar ondertussen in het sop jezelf zeker afrukken. Of ben je daar te netjes voor?’ Er werd gelachen. Men kreeg de smaak te pakken.
‘Ik durf te wedden dat hij hem nog nooit zo heeft vastgehad,’ zei een ander. ‘Vijftien jaar. Ruk jij je weleens af, Kal? Doe jij dat? Staat er bij jou eigenlijk wel haar op? Hahaha.’
Pas veel later zou hij een poging doen te achterhalen waarom hij zo vaak degene was op wie men zich kon afreageren - en hij zou het begrijpen. Het was niet alleen omdat hij nooit ergens bij gehoord had, hij had ook nooit ergens bij gepast. Niet bij
| |
| |
de groep met hun accentloze taal, de hockeyers, de dragers van prijzige ruiten broeken en spencers en glimmende collegeschoenen, omdat zijn kleding nog duurder was en exclusiever, en omdat hij wel een accent had, een Brabants accent volgens zijn leraar Nederlands, en de combinatie van die twee maakte de sociale klasse waartoe zij zich rekenden tot iets bespottelijks. Maar ook niet bij ‘het gewone volk’, daarvoor had hij nog te veel van de accentlozen. Zij zagen hem op z'n minst als een soort spion en hadden het over zaken die hem gestolen konden worden, zoals voetbal, (stijl)dansen en sigaretten of shag. Wat overbleef was een allegaartje van ontoegankelijke duo's en eenlingen van wie het gros de hielen likte van de doubleurs die de klas aanvoerden. Praten ging nog het best met de meisjes, maar in de pauzes spoedden zij zich naar de jongens uit de eindexamenklassen, die veel ‘volwassener’ waren, zich aanbiedend als prostituees achter het raam - en zo zou het zijn hele schooltijd voortduren.
Hij, Pascal, had een eigen kleur, een eigen identiteit. Het was nog een kwestie van jaren of hij zag zichzelf als iemand wiens lot onafgebroken lijden was in deze wereld vol vreemdelingen, waarin hij degene was van een andere planeet. Dan stapte hij in zijn auto, zette een melancholieke cd op en reed naar een van de bruggen over de snelweg, stopte en keek vervolgens in de diepte naar de naderende gele strepen en de zich verwijderende rode vlekken. Hij wurmde zich in een strak maar niet onaangenaam harnas van lijden en voelde een vreemd soort welbehagen. Alsof dat wat hij zoveel liever wilde, dat voorbeeldige leven te midden van die vreemden die dan geen vreemden zouden zijn, zich vlakbij afspeelde, daaronder op het asfalt, en hij slechts zijn hand hoefde uit te steken om het tot het zijne te maken, maar dat op hetzelfde moment zo'n leven van veel minder waarde en betekenis zou zijn dan zijn martelaarschap. Niemand kon dat begrijpen, dacht hij, en hij zou het iedereen besparen. Ook Pauline vertelde hij niets. Zijn kruis had hij alleen te dragen, anders was het geen lijden, en anders kon hij er niet zo van genieten als op zulke momenten, boven het snelverkeer dat voortraasde onder zijn voeten, leunend tegen zijn auto met in zijn rug het gezang van eenzame zielen in nood.
Voorlopig was het nog niet zover. Voorlopig was het nog Kal hier en Kal daar, gelach, en de vraag ‘of hij er wel haar op had staan’.
Hij keek naar het streepje van zijn moeder. In dit licht kleurde het nauwelijks, maar hij wist dat het bruinig was, donkerder dan de haren op haar hoofd. Hij had het zo vaak gezien, dat verzorgde, zorgvuldig in model gehouden lijntje, net als haar borsten. Alles kende hij aan dat lichaam. De gespierde benen, de gladde buik. Billen waar menigeen van zou watertanden... In de zomer lag zij achter het huis op een strandstoel te zonnen, helemaal horizontaal, meestal topless, maar ook weleens zonder bikinibroekje, omdat ze er toch door niemand kon worden begluurd, zei ze. Maar als hij met een kennis naar het schuurtje liep om daar iets te pakken, deed ze of haar neus bloedde en bedekte zich niet. Ze draaide zich niet eens om! Die kennis wilde dan het liefst in de tuin blijven, schommelen of zoiets lulligs, ook al was het dertig graden en hadden ze heel andere dingen afgesproken. Hem liet het koud. Dat lichaam was zijn moeder, daar kon hij niet opgewonden van raken. De laatste maanden had hij de bekoring gezocht in de Aktueel, een blad waarin onbestemde meisjes en vrouwen poseerden, naakt of in minuscule slipjes of rokjes gehuld, of afgeklemd door onmenselijk strakke jeans die van boven opwindend openstonden zodat nog een beetje van die plaatselijke haargroei naar buiten stak - in het midden een foto over de volle breedte, die hij een dag voor de nieuwe leesmap arriveerde eruit wipte en bewaarde in een doos onder zijn bed. Wat hij met al die dijen, billen en borsten aan moest, was hem onbekend. Van tijd tot tijd vouwde hij de afbeeldingen open, spreidde ze verlangend op de grond uit en maakte mechanische bewegingen met het geslacht in zijn hand. Maar omdat niet gebeurde wat volgens zijn klasgenoten al een eeuwigheid geleden had moeten gebeuren, ruimde hij alles weer op en spaarde geduldig verder.
| |
| |
Totdat hij op een avond door zijn moeder naar beneden werd geroepen. In de hal stond Pauline naast een vreemde man, de armen over elkaar, om haar mond een trek die hij nog maar een enkele keer had gezien en die zowel verachting in zich borg als vermaak - de oude, reeds ingeleverde Aktueel opengeslagen op de dekenkist, de afwezigheid van de middenplaat brandend op de pagina's. Of hij daar soms iets van wist. Schaamte was beslist niet het enige woord om zijn gemoedstoestand uit te drukken. Op bevel van zijn moeder was hij naar zijn kamer gestommeld, waar hij tussen al dat bloot niet eens hóefde uit te zoeken welke vrouw het was die hij uit dat blad daar beneden had geschaakt, welke benen, billen en borsten hij terug moest brengen en plaatsen op de rest van de aan de fotograaf en daarmee de lezers getoonde lichaamsdelen, dat wist hij uit zijn hoofd. Met trillende handen, terwijl Pauline en de man toekeken, had hij haar uitgevouwen, gladgestreken en teruggestopt tussen de nietjes, en dat had het einde betekend van zijn verzameling vrouwen. Voortaan nam hij het gehele blad mee naar zijn kamer en herhaalde daar wekelijks dezelfde, niet onprettige maar nog steeds vruchteloze handelingen.
*
Toen een alles verwoestende hoge toon van het apparaat aangaf dat de ingestelde tijd was verstreken en het dode lichaam ontwaakte, zat hij er nog. De omgekeerde wereld. Zij had wel vaker aan zijn bed gezeten, vroeger, als hij eens ziek was; had daar de wacht gehouden, zijn voorhoofd gedept met een washandje. Dat hij de wacht hield over haar tijdens haar slaap, dat was nieuw.
‘Hé, lieverd. Zit je hier al lang?’ De geijkte vraag. Het apparaat sloeg af, het brilletje verdween van het gezicht. Zat hij er al lang?
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik wou vragen waar je vanavond naartoe gaat,’ zei hij. ‘België? Antwerpen weer?’
Pauline kwam overeind en wreef door haar ogen. Ze wierp haar haren achterover. Nu ze rechtop zat had ze een heel klein buikje.
‘Vanavond niet. Een collegaatje van me weet iets gezelligs in Breda.’
‘O. Breda.’
Breda, Antwerpen, Maastricht, Amsterdam, zij was overal geweest, en wat hem nu eigenlijk meer tegenstond, het feit dat zij hem zowat elke vrijdag- en zaterdag- | |
| |
avond alleen het of dat ze haar tijd doorbracht in dezelfde gelegenheden als waar verschillende van zijn klasgenoten, met name de meisjes, al vertoefden, daarover twijfelde hij een beetje. Vermoedelijk het laatste, want hij wist van haar motieven. Dat de etentjes, de theatervoorstellingen en de bioscoopbezoeken die zij inmiddels had verruild voor dezelfde luide muziek als die dagelijks weerklonk in zijn kamer alles hadden uitstaan met mannen en het vinden van ‘de juiste’, was zo langzamerhand zonneklaar. Waarom zij het type dat zij tot voor kort mee naar huis had gebracht nu in discotheken dacht te vinden, begreep hij niet goed, want vaders met kinderen van ten minste zijn leeftijd, dacht Pascal, die kwamen daar niet.
Pauline rekte zich uit. ‘Aaaawwhh. Mijn nek is stijf.’ Ze zei het op een toon alsof het haar verbaasde.
‘Kom maar.’
Ze daalde naar de grond. Zo, hij op zijn knieën, zij op haar achterste voor hem zittend, masseerde hij haar nek - ‘Wat ben je toch een goeierd’ - en even later op het bed in haar slaapkamer ook nog haar rug, billen en dijen. Toen was het tijd voor een douche, voor het ontharen van haar benen, ze smeerde zich in met een crème, nog een crème, en voor haar gezicht nog een apart smeerseltje, en pas na al deze handelingen schoot zij haar ondergoed aan. Toen pakte ze de föhn en hoorde hij alleen nog maar het blazende gezoem.
Afwezig staarde hij naar zijn beide ouders: Pauline Sjonger. Eerst was hij er samen met haar - op een afstandje een forse, zich amper met hem inlatende man, zijn grootvader. Geleidelijk ging hij het ook vanzelfsprekend vinden dat hij er samen was met haar.
Wist hij het nog? Het was kort na een vakantie aan zee geweest, een boze zee; het strand, de wind, álles was boos. De natuur leek woedend wanneer hij een uitgebreide blik liet gaan over het machtsvertoon waarin enkele boten - heel ver, heel klein - zich waagden. ‘Trotseren,’ had zijn grootvader Juut (voor de laatste keer van de partij op hun vakanties) aan het ontbijt gezegd, ‘vandaag gaan we de natuur trotseren.’ Hij had geglimlacht. De laarzen aan zijn voeten, de wollen trui, het windjack, de muts die tot over zijn oren werd getrokken, hingen daar vast mee samen. En inderdaad, even later liep hij voor zijn moeder en Juut uit op een strand van gruis en wier, hier en daar bukkend naar een in het oog springende schelp, met het rubber aan zijn voeten in het water onderzoekend hoe de golven van Cadzand tegen hem opbeukten, hoe hij na iedere golf dieper in de modder zakte, schreeuwend tegen de wind die hem, als hij zich met gespreide armen naar voren liet vallen, zowat tegenhield en terugblies naar waar zijn familie liep: armen in elkaar gehaakt, wangen rood, beiden een druipneus... Meeuwen krijsten boven hun hoofd, reagerend op de luidruchtige kreten van zijn grootvader. Na een tijdje, toen hij door verveling wat achterbleef, hoorde Pascal ze ook, helemaal door de wind naar hem toe gebracht. ‘Eten... wil het eten...’ dacht hij te verstaan. ‘Rechtop.’ Maar wát de vader van zijn moeder wou nuttigen, en hoezo overeind, dat vroeg hij zich niet af: hij was vijf jaar oud. Eén woord, een vragend woord, ‘waarom’, wist hij een paar weken later wel te plaatsen bij de onvrede waaruit het was voortgekomen, waarschijnlijk omdat hij zich eventjes hetzelfde afvroeg: waarom kwamen er van die grote kartonnen dozen zijn kamer binnen waar al zijn speelgoed in werd opgeslagen?
De grootvader verschoof naar de schimmige achtergrond waartoe hun woonplaats opeens veroordeeld was... Het speelgoed verhuisde mee, het leven werd met de dag aangenamer. Maar waar Pascal het bestaan niet van kende was de eenzaamheid die zijn moeder bij de lurven had, de terugval in haar situatie, de enorme sprong in de tijd; hij had er geen idee van dat zij zichzelf beschouwde als een weduwe. En dat zij een man nodig had om - ja, waarom eigenlijk, om haar leven te redden?, om zoiets banaals als het zin geven aan haar bestaan als vrouw? - kwam hem vandaag, nu hij begreep hoe het was om iets of iemand te moeten missen in je leven, voor als
| |
| |
een behoefte die zijn leven te gronde zou richten, niet door hem van de eerste plaats te stoten, want dat kon hem niet zoveel schelen, bovendien wist hij zeker dat dat toch nooit zou gebeuren - nee, veel meer door een indringer in zijn bestaan te introduceren, zodat er niet één ouder was, maar er plotseling twee waren, twee mensen wier wegen hij diende te bewandelen, en die tweede zou nooit enige verwantschap met hem hebben, zou nog minder met hem te maken hebben dan zijn vader, die zolang hij zich kon heugen als drieëntwintigjarige op diverse foto's op zolder stof lag te vangen.
Nu, snel weg hier uit de badkamer, waar het gehuil van de föhn klonk als een voorbode van het volgende verdriet van zijn moeder. Want elke keer had hij haar voor de spiegel zien veranderen in een vamp met de schoonheid van een ongetemd dier, had haar de volgende ochtend ook nog geestdriftig horen vertellen over Paul, Toine, Gerard of welke onbestemde figuur dan ook - tot zij op een dag weer voor diezelfde spiegel stond om de föhn op haar blonde tooi te zetten en in huilen uitbarstte, vloekend op de ongevoeligheid of hoogmoed van de sexe waartoe hij toevallig evengoed hoorde, al leek zij dat in die instabiele toestand even kwijt te zijn, zich afvragend waar zij het in hemelsnaam nog voor deed. Maar dat gebeurde de laatste weken met een zodanige regelmaat dat hij er niet eens meer van schrok. Hij vond het allang prima dat de kraan met geliefden inmiddels was dichtgedraaid en niemand zich meer aan hem kwam voorstellen door hem over zijn bol te aaien of hem een klamme of naar after-shave stinkende hand te geven, die dan de rest van de dag als een stigma in de zijne bleef staan en pas verdween als ook dat ongewenste individu uit zijn woning, zijn leven en het leven van zijn moeder zou verdwijnen, zoals lang geleden een jongeman en een nog jonger meisje, twee schimmen waarvan vooral de laatste, wát hij ook deed, telkens weer op de vreemdste momenten in zijn hoofd opdook en daar bleef tot hij in een diepe slaap was gevallen, na eerst eens goed geleden te hebben, want al had hij het voor zichzelf nog niet zo uitgemaakt, lijden deed hij - al jaren.
*
‘Ik ben weg.’ Het hoofd van Pauline stak door de deuropening. Zij had het omgetoverd tot iets waarvan zij dacht dat het verleidelijk was (en dat was het vermoedelijk ook) en vertrok met haar collega naar een discotheek in Breda. ‘Blijf maar niet op, het zal wel laat worden.’
Nu kwam ze binnen en zag hij de rest. Jasje en rokje uit de Aktueel. Kort, strak, modieus. Hoge hakken. Gelakte nagels.
‘Hoe zie ik eruit?’ vroeg ze.
‘Dat weet je toch.’
‘Oog ik niet te dik in deze rok?’
‘Dik? Mam, je weet niet wat je zegt. Iedereen is jaloers op jouw lijn.’
‘Denk je?’
‘Tuurlijk.’
‘Ik mag er nog best wezen, niet?’
‘Je bent de mooiste vrouw die er vanavond rondloopt, dat weet ik zeker.’
‘Vlijer. Nou, dan ga ik maar.’
‘Veel plezier,’ zei hij. ‘En rij voorzichtig.’
‘Ja ja. Don't worry.’
Zij boog zich voorover; haar vlezige mond raakte de zijne, haar armen klemden zich om zijn rug.
‘Welterusten, lieverd.’
‘Dag.’
Toen ging de deur dicht en was de zaterdagavond begonnen.
|
|