Hollands Maandblad. Jaargang 1997 (590-601)
(1997)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
IHet regisseren van bloed is geen sinecure. De regisseur die denkt dat bloederige scènes special effects zijn die men kan overlaten aan de eerste cameraman, doet er beter aan televisiereclames te gaan maken. Wat geldt voor sex, geldt ook voor bloed. De regisseur die geen bloed laat vloeien waar het natuurlijker wijze vloeit, komt niet meer aan de bak. Het is net zo onvergeeflijk bloed uit beeld te houden wanneer het vloeit, als naakte lichamen wanneer de kleren uitgaan. Francis Ford Coppola, Martin Scorsese, Sam Peckinpah, Michael Cimino, Brian de Palma en Quentin Tarentino zijn regisseurs die de beeldtaal van het bloed beheersen. Bloed druipt van betekenis. Onze kinderen komen ter wereld in bloed. De man die maagdelijkheid verlangt van zijn bruid, wil bloed zien. Bloed is een teken van nieuw leven en van reinheid. Bloed is tevens icoon van geweld: het staat voor iets wat slecht is. De uitdrukking ‘er is bloed gevloeid’ voorspelt meestal niet veel goeds. Geen wonder dat het zuiver in beeld brengen van bloed een kunst is, en een kunde. Op een ochtend, enkele maanden voor hij dit schreef, trof Zed naast zijn bed de afgrond aan. Hij kon zich ternauwernood vastgrijpen aan zijn bed toen hij eruit stapte. Zijn hart beukte in zijn borst, en zijn ademhaling stokte. Koude rillingen plantten zich voort over zijn lichaam alsof zij de onderhuidse schokken seismisch registreerden. In paniek stoven zijn organen uiteen door de slaapkamer, kropen tegen de wanden omhoog, verzamelden zich in het midden van het plafond, en doken recht naar beneden, terug in het reutelende lichaam van Zed. Vage vragen drukten tegen zijn voorhoofd als pistolen met gespannen trekkers: De taal van het bloed kent een grammatica, met deze hoofdregel: Indien er bloed vloeit, dan moet men het zien. De befaamde film Once upon a time in the west (1969) van Sergio Leone is bijna mislukt: veel te weinig aandacht voor het bloed bij de schietpartijen en Claudia Cardinale geeft nog geen borst bloot, terwijl zij een ex-prostituee speelt. Er is een tijd geweest waarin het leek alsof zelfs oorlogsfilms uit de studio van Walt Disney afkomstig waren; zie bijvoorbeeld het bloedeloze The Guns of Navarone (1961) en Stanley Kubricks Paths of Glory (1957). Maar ook nu nog houdt lang niet iedereen zich aan de hoofdregel van de bloedgrammatica. Zo is de wegdraaiende camera van Jonathan Demme in The Silence of the Lambs (1990) - wanneer Hannibal Lecter een diender de schedel inslaat, dan fileert, en vervolgens zijn collega het gezicht afstroopt - ronduit teleurstellend. En de beruchte net-nietin-beeld-gebrachte oorafsnij-scène in Tarentino's Reservoir Dogs (1992) smeekt niet alleen om onbelemmerde visualisering maar ook om vertraagde beelden. | |
[pagina 84]
| |
Een witte of uiterst lichte achtergrond is nodig om het bloed zichtbaar te maken. Deze regel van de beeldtaal van het bloed lijkt zo evident dat niemand hem zal overtreden .Toch laat Brian de Palma in Scarface (1983) de apotheose van deze met bloed overgoten film, die tot de indrukwekkendste bloedorgieën uit de filmgeschiedenis behoort, zich afspelen in de hal van een villa die bedekt is met rood tapijt. Al het bloed dat daarop terechtkomt, lijkt verspilde moeite. Licht marmer had het moeten wezen. Dan blijft het bloed in glanzende plassen liggen. Tapijt absorbeert. Of wil de regisseur hier iets duidelijk maken? Ook de blanke huid is als achtergrond niet te versmaden, te meer daar men zelf de wond in ogenschouw kan nemen. Gewaagd en geslaagd in First Blood (1982) is de scène waarin John Rambo (Sylvester Stallone) zelf een vleeswond in zijn bovenarm hecht. Iedereen verwacht dat het striphoofd van Stallone het beeld zal vullen, een tekstballonnetje met Auw! nabootsend. Maar men kreeg daarnaast ook het hechten van de vleeswond in beeld. Naald en hechtgaren bevonden zich in het handvat van Rambo's mes - een gekartelde zeis waarvan alleen al het optillen mijn spierkracht waarschijnlijk te boven gaat. Wat bij deze hechtsène opvalt, is dat het bloed met kleine pulsjes uit de wond stroomt, op het ritme van Rambo's hartslag, die door de fysieke opwinding uit voorafgaande scènes is versneld. Hier is iemand aan het filmen die de taal van het bloed verstaat (Ted Kotcheff). Of neem het criminele ettertje uit Fargo (1996) van de gebroeders Coen. Een kogel schampt zijn wang en richt de nodige schade aan. In de daarop volgende scènes zien we hem klungelig in de weer een doekje voor het bloeden te vinden. Even later zit hij achter het stuur met een paar servetten die vastkoeken in de wond; hij trekt ze er voorzichtig uit om te kijken of de wond dicht blijft. Het maagdelijk witte overhemd biedt een achtergrond voor bloed waar weinig tegenop kan boksen. De pijnlijke gevolgen van vuurwapentuig, bij voorkeur van een groot kaliber, komen hier het best tot hun recht, zowel wat betreft de kogelinslagen als de schroeiplekken. Magistrale spatscènes uit Peckinpahs The Wild Bunch (1969) en Cross of Iron (1976), uit Coppola's Peetvader-trilogie (1972, 1974, 1990), uit Scorsese's Taxi Driver (1976) en Casino (1995), en uit De Palma's Scarface en The Untouchables (1987) zal een ieder die deze films heeft gezien zich herinneren. Evenzeer een lust voor het oog vormen Tarentino's Pulp Fiction (1994) en vooral Reservoir Dogs, waarin acteurs met scharlaken overhemden rondspartelen in pierenbadjes rood levenssap. Ook mindere goden hebben zich de grammatica van het bloed eigen gemaakt. Denk eens aan de vakkundig geïrrigeerde bloedstroompjes in Mobsters (1991) van Michael Karbelnicoff. Wanneer een gangsterbaas (Michael Gambon) het gezicht van gangster Lucky Luciano (Christian Slater) opensnijdt van de rechterslaap tot aan de kin, blijft het mes in de bocht nabij de mondhoek even hangen doordat het te diep in het vlees van de wang doordringt, zodat de gangsterbaas zichtbaar kracht moet zetten om het gezicht verder open te rijten. Mooi. In een andere scène proberen twee gangsters de huurmoordenaar ‘Mad Dog’ in zijn auto met een stuk ijzerdraad te worgen. Geïrriteerd, alsof er een vlieg om zijn hoofd bromt, slaat Dolle Hond de gangsters van zich af, trekt er een naar zich toe, bijt een stuk uit diens neus en spuugt het uit het portierraampje, trekt de tong van de andere gangster uit zijn mond en snijdt er een hompje af. Kermend liggen de gangsters op de stoep en Dolle Hond gilt: ‘All that blood and I don't feel a thing!’ 's Middags klaarde het op. Grauw licht, geen zon. Zed bond zijn zenuwvezels bij elkaar om de gang naar het toilet af te leggen. Een eenvoudige handeling als het legen van de blaas leek ineens een beproeving, een expeditie die hij zorgvuldig moest organiseren om enige kans van slagen te hebben. | |
[pagina 85]
| |
Aan de regels valt niet te tornen, doch voorbij de grammatica ligt het domein van de stijl. Er zijn stijlfiguren in de beeldtaal van het bloed, en tevens zijn er stijlfouten. Een stijlfout is de volgende. Wie overdrijft met bloed, belandt onbedoeld in de slapstick. In het algemeen werken horrorfilms waarin men niet kijkt op een paar liter bloed op de lachspieren. Zo herinner ik mij hoe ik bulderend van het lachen een scène in The Texas Chain Saw Massacre (1974) zag waarin een psychopaat met zijn ronkende kettingzaag een invalide jongen in een rolstoel aan het behandelen is. Ik had niet de indruk dat de betreffende episode grappig was bedoeld. Deze scène roept associaties op met een sequentie uit De Palma's Scarface. Vrije jongen Tony Montana (Al Pacino) is tezamen met een vennoot in de badkamer uitgenodigd door vertegenwoordigers van een concurrerende firma. Aldaar vraagt een vertegenwoordiger om informatie. Om dit verzoek kracht bij te zetten, bewerkt een andere vertegenwoordiger de vennoot met een kettingzaag. We krijgen niet te zien wat deze machine aanricht, maar de venijnige bloedstroom tegen het douchegordijn biedt compensatie. Opzettelijke slapstick met bloed is een ambacht. Men denke aan Monty Python and the Holy Grail (1974), waarin John Cleese de Zwarte Ridder van alle ledematen ontdoet en de onwaarachtig bloedspuitende romp hem blijft uitdagen en uitschelden voor lafaard wanneer hij vertrekt. Het verbod op te veel bloed is echter geen wet van Meden en Perzen. In The Shining(1980) van Stanley Kubrick opent zich een lift waaruit een rivier van bloed een hotelgang in kolkt en tegen de muren omhoog klotst - allerminst overdadig. Zo droom ik nog steeds van een film waarin het bloed regent, zodat de mensen als rode fakkels door de straten hollen; het wit van hun ogen zal een sublieme contrastwerking tot gevolg hebben, zo beeld ik mij in. Een stijlfiguur is de onverwachte bloedbron. Coppola heeft een voorliefde voor het oog ontwikkeld. Men denke aan de scène in het eerste deel van The Godfather waarin Moe Green, die zijn bril opzet terwijl hij opkijkt van een massagetafel, er pardoes een kogel doorheen krijgt. Men denke aan de scène in het derde deel, waarin een gefouilleerde handlanger van de Corleones zijn slachtoffer ombrengt door zijn bril van zijn neus te gritsen en een brillenpootje door zijn oogkas in de hersens te boren. Pasolini heeft in Salo of de 120 dagen van Sodom (1975) de mond een ijzingwekkende rol als bloedbron toebedeeld. De verzamelde fascisten zitten te dineren. Een roedel naakte meisjes met riemen om hun hals, wordt kruipend binnengevoerd. De fascisten gooien eten van hun borden op de grond: zij voeren de honden. Eén fascist krijgt een leuke inval. Hij verstopt naalden in wat een stuk kaas lijkt. Een meisje hapt het van de grond. We zien haar kaak de eerste kauwbewegingen maken. Haar gezicht vertrekt, haar ogen sperren open, bloed druipt uit haar mond. De fascisten lachen. Een stijlfiguur die regisseurs niet zelden hanteren in bloedscènes is die van de vertraagde beweging. Zowel The Wild Bunch als Cross of Iron van Peckinpah bevat voorbeelden van hoe het moet. De langzaam hortende en stotende lichamen waar kogels in- en uitslaan verdienen in zo'n geval een ragfijn ballet. De positie van de camera's is van doorslaggevend belang. De toegeknepen ogen en op elkaar gebeten tanden, zodat bloed uit de mondhoeken spuit, is een manier van acteren die bij zulke scènes standaard is. Het behoeft geen betoog dat het bij bloedscènes niet om zuiver realisme gaat. Neem de veelvuldig voorkomende stijlfiguur van bloed op een muur. Talloze kleine, met liefde aangebrachte bloedbeekjes maken een grotere indruk dan het smijten van emmers kunstbloed tegen de muur en vervolgens de zwaartekracht haar werk laten doen. De poëtische verdichting triomfeert over een mogelijk realistischer aanpak met amorfe bloedplassen. En mutatis mutandis strekt de esthetiek van het bloed zich ook uit tot het geluid van het bloed. Ik denk niet dat men het gespat en gespet van bloed in werkelijkheid ook hóórt. Maar de poëtische verdichting eist dat gespat van bloed op het witte doek gepaard gaat met hoorbaar gespetter - door het geknal heen van pistolen, geweren en aanverwant schiettuig. Ooit had Zed zich opgewonden over het feit dat het paarse kabinet stelselmatig niets doet om de scheiding tussen Kerk en staat door te trekken tot in het onderwijs, in het bijzonder over het feit dat humanisten wettelijk gedwongen zijn de religieuze hersenspoeling van weerloze kinderen te moeten medefinancieren met belastinggeld, over de afpersing van de autobezitter door de ge- | |
[pagina 86]
| |
meenteraad, die er volgens Zed op uit was de binnenstad te transformeren tot een spookdorp annex woonerf. Spugend van opwinding had Zed gewezen op de eensgezinde afkeer der Haagsche politici van het idee dat er bij de verkiezing van een kamervoorzitter meer dan één kandidaat behoort te zijn. Het leken wel verkiezingen onder Stalin! En dan die rancuneuze haat van de overheid jegens elke hersenactiviteit! Jo Ritsens kennisdebat was niets anders dan een afleidingsmanoeuvre om de marteldood van de zuivere wetenschap voort te kunnen zetten. De moraal van deze beschouwing luidt dat de regie van het bloed een amorele aandacht vereist, een koelbloedig oog, en geen sentimentaliteit - de aartsvijand van kunst. Bloedscènes vragen bijzondere attentie daar het effect van bloed nooit onderschat mag worden, hoe vaak we het ook te zien krijgen. Niet iedere regisseur spreekt de beeldtaal van het bloed, maar wie zich aan de grammatica houdt, drukt zich in elk geval correct uit. Uiteraard biedt het vermogen zich correct uit te drukken geen garantie voor een goede film. Men moet zelfs vaststellen dat nog nooit een slechte film gered is door een verzorgde bloedscène. Maar ook moet men vaststellen dat een goede film met angst voor het bloed zichzelf bevlekt. Het inlassen van een scène opdat er bloed vloeit, is alleszins verdedigbaar, mits het bloed elegant vloeit. Net zoals sex hoeft ook bloed allerminst functioneel te zijn. Ten slotte spreek ik de hoop uit dat iemand zich nog eens waagt aan een verfilming van Flauberts Salammbô, over de huurlingenoorlog tegen Carthago in de derde eeuw voor Christus, of van Huysmans Là-bas, waarin een vrouw als instrument van de duivel optreedt en waarin het verbijsterende relaas is opgenomen van de sadistische kindermoordenaar Gilles de Rais. Overigens is het kind, en in mindere mate ook de vrouw, tot op de dag van vandaag ontzien in bloedscènes. Dat moet maar zo blijven. Likkebaardend zal ik wel uitkijken naar de slotscène van Salammbô, waarin Mathô zijn gang naar de dood en de dochter van Hamilcar Barca aflegt. In het laatste hoofdstuk staat over hem te lezen (in de vertaling van Hans van Pinxteren): ‘Aanvankelijk had men het voorstel gedaan om hem levend te villen, om lood in zijn ingewanden te gieten, om hem de hongerdood te doen sterven. Ze wilden hem aan een boom vastbinden en hem van achteren door een aap met een steen op zijn hoofd laten slaan; hij had Tanit beledigd, de Bavianen van Tanit zouden wraak voor haar nemen. Anderen vonden dat hij op een dromedaris moest worden rondgereden, nadat er een aantal in olie gedrenkte vlaspitten in zijn lijf waren [sic] gestoken; en bij voorbaat al verkneukelden zij zich het grote dier door de straten te zien trekken, met de vlammende, zich in allerlei bochten wringende man als een brandende fakkel in de wind.’ Deze manier van executie wezen de Ouden van Carthago evenwel van de hand, omdat zo te weinig burgers zouden participeren in de marteldood. ‘Derhalve namen de Ouden het besluit dat hij, met zijn handen op zijn rug gebonden, zonder geleide van zijn gevangenis tot het Khamonplein zou gaan; en het was verboden hem in de hartstreek te raken, want hij moest zo lang mogelijk leven, of hem de ogen uit te steken, want | |
[pagina 87]
| |
hij moest kunnen zien tot aan het einde van zijn foltering. Bovendien mocht niemand iets naar hem gooien of hem slaan met meer dan drie vingers tegelijk.’ Hoe dit uitpakt, durf ik niet te citeren. Zie hier een uitdaging voor de doorgewinterde bloedregisseur. | |
IIZed Ambagtsheer had dit opstel ter publicatie willen aanbieden bij een tijdschrift. Maar zover was het nooit gekomen. Hij had het laten lezen aan een vriendin wier oordeel hij hoog achtte. Zij vond een ‘esthetiek van het bloed’ decadent genoeg, maar de uitwerking ervan te veel belust op sensatie. Sensatie was weliswaar inherent aan het onderwerp, gaf ze toe, maar in laatste instantie bevatte het stuk te weinig substantie om voor een volwaardig essay door te gaan. - Maar het is toch wel beter dan iets van, zeg, Arnold Heumakers? had Zed gevraagd. Ze had hem alleen hoeven aankijken. Ze had al gezegd dat er een gedachte in aanwezig was. Maar ze vond dat Zeds vergelijking tussen bloed en bloot de schaamte miskende. Zijn antwoord dat schaamteloosheid ten aanzien van sex onlosmakelijk verbonden is met decadentie, dus een impliciete premisse is van een decadente beschouwing die niet beargumenteerd hoeft te worden, charmeerde haar doch leidde niet tot een wijziging in haar oordeel. Haar werkelijke interesse lag elders. Zij wilde meer weten over zijn eigen neiging om gewichtige beschouwingen ten beste te geven over lugubere onderwerpen. Waar kwam dat vandaan? - Stel je voor, had zij gezegd, dat men een dergelijk opstel aantreft in het bureau van een zojuist gearresteerde seriemoordenaar. Zed vond deze suggestie onzinnig. Het gesprek was hiermee evenwel in de gevarenzône beland. Vragen die normaal gesproken ongepast waren, zoals of Zed niet van zijn gehele leefsituatie walgde en van een gewelddadige verlossing droomde, drongen zich als vanzelfsprekend en onvermijdelijk aan. Maar het was al te laat. De totale herbezinning was zich aan het voltrekken. | |
IIIHet opstellen van een oorlogsstrategie tegen Thanatos was Zeds eerste postnatale daad van betekenis. Deze strategie bestond uit zeven aanvallen, waarvan hij de volgorde niet van tevoren vastlegde om het verrassingselement te behouden. Eerste Dag. Gewapend met de wijsheid van Flaubert dat genieten het meest ernstige is wat de meeste mensen in hun leven doen, zette Zed de aanval in. Epicurus was zijn veldheer. Door magnetronmaaltijden te schransen, patatjes oorlog te verzwelgen, pizza's te verorberen, bier te zuipen, sigaretten te paffen, heroïne te spuiten, houseparties te bezoeken en wijven te wippen, onderwierp hij zich aan zijn driftleven met een weerga die elke beschrijving tart. Toen de bestiale lustbevrediging zijn lichaam had verzadigd, richtte hij zich op meer verfijnde manieren van genot. Gewapend met d'Argand-bestek en Wedgwood-porselein at Zed gevulde pauwenogen en liet de fijnste alcoholica zijn tong strelen. Het rampetampen maakte plaats voor speelse liefkozingen, fellatio met olijfolie en cunnilingus met chocolademousse afgedekt met een befje versgeklopte slagroom. De kater was er niet minder om. De culinaire en de venerische kunsten hadden Zed volledig uitgeput. Thanatos sloeg terug door hem in de muil te jagen van het monster dat Gewenning heet. Totale lethargie en bodemloze ennui regeerden.
Tweede Dag. In Mysticism and Logic (1910) had Bertrand Russell geschreven dat de zuivere waarheidsliefde haar ideaal het dichtst benadert in de wiskunde. Had Plato niet boven de poort van de Akademie laten beitelen dat zij die geen wiskunde kennen daar niets te zoeken hadden? De mathesis met haar apodictische kracht en ijzige wetgevers zou Thanatos in een onderkoelde toestand brengen, zodat Zed hem bij aanraking in gruzelementen zou doen vallen, zoals een rubberen slang na onderdompeling in vloeibaar helium na even aantikken in stukken breekt. De generaal van de tweede dag was Nicholas Bourbaki. | |
[pagina 88]
| |
Zeds decadente voorgangers waren blijven steken in pythagorische getalsymboliek en infantiele kabbalistiek, daarbij de turbulente ontwikkelingen in de wiskunde en de logica van de laatste vijf eeuwen negerend. Zed begon met het leggen van een bombardement uit het verzameld werk van het wiskundige genie van de twintigste eeuw: Johnny von Neumann. Van de transfiniete ordinaalgetallen via de axiomatisering van de verzamelingenleer tot de spectraalstelling voor zelf-geadjungeerde operatoren, dan terug naar de creatie van de Hilbertruimte langs de orthomodulaire roosters en de uniciteit van de Haarmaat tot aan de postulaten van de quantummechanica, en vervolgens van de dimensie-hiërarchie van begrensde ringen via de economische speltheorie en de numerieke meteorologie langs de bijnaperiodieke functies en de ergodenstelling, eindigend bij de architectuur van de electronische computer. Daarna was het de beurt aan de wiskunde van de ruimtetijd. Onder een spervuur van topologische ijk-invarianten en niet-verwijderbare singulariteiten vielen locaal-compacte Hausdorff-variëteiten aan in de flanken, terwijl de topoi uit de synthetische differentiaalmeetkunde uit het achterland oprukten en Thanatos in de rug aanvielen. Bataljons van tensoren, bijgestaan door keurtroepen van spinoren, vielen frontaal aan. Aan de kust maakten de samenwerkende vloten van de complexe functionaal-analyse en de algebraïsche rekenkunde terugtrekking over zee onmogelijk. De uniforme sluiting van een net bestaande uit concrete ster-algebra's, die al hun limietpunten in supremum-norm bevatten, omgordde de atmosfeer en blokkeerde zodoende elke ontsnappingsroute door het luchtruim. Onderwijl werd Thanatos geïnfiltreerd door de logica, getackeld door de stelling van Löwenheim-Skolem, dwarsgezeten door de onvolledigheidsstelling van Gödel, en gelijktijdig lastig gevallen door de onbeslisbaarheidsstelling van Church, de tijdlogica van Prior, de mogelijke werelden van Kripke en de ondefinieerbaarheidsstelling van Tarski. Het aanpassingsvermogen van Thanatos speelde Zed echter parten. Zodra zijn intellectuele inspanning een moment verslapte, zodra zijn cerebrale cortex even bloed inhaleerde, spoot Thanatos vloeibare scepsis in Zeds zenuwkanalen die elke logico-mathematische aanval teniet deed. Terstond hernam de beklemming zijn rechten.
Derde Dag. Aangemoedigd door het gegeven dat het televisiejournaal voor meer dan de helft gewijd was aan de Elfstedentocht, wierp Zed zich in de strijd met sport. Hij voelde zich gesterkt door de Olympische Spelen, de geest van meedoen zonder winnen, en in navolging van het Britse Koninkrijk nam Zed zich voor niets meer serieus te nemen behalve spelregels. Good sportmanship werd zijn levenshouding Het was een flinke opgave geweest een keus te maken uit het aanbod: balletje in het netje, balletje over het netje, balletje zonder netje, balletje in het mandje, balletje in het korfje, balletje op het tafeltje, balletje in het water, balletje met stokjes, balletje buiten, balletje binnen, zonder balletje. Het werd iets met een balletje. Met training en wedstrijd was sport echter nog niet ten einde. Daarna kwam de sociale terreur waarvan geen der deelnemers zich kon bevrijden. Na afloop klitten de sporters samen rond de bar, en de helft van de keren had iedereen de pest in omdat er was ‘verloren’. Men begon elkaar en zichzelf van alles te verwijten: híj had niet dít maar dát motten doen, had ík maar dít en niet dát gedaan. Het leken wel historici: als dít niet was gebeurd dan was dát ook niet gebeurd, maar dan was natuurlijk wel dát gebeurd. Alles werd gedebiteerd met een stelligheid die zelfs in de wiskunde ver te zoeken is. Zed had gevraagd wat er ‘verloren’ was, of er geld op tafel moest komen, of dat ze gekastijd zouden worden - misschien moesten ze weer ‘trainen’. Nee nee, ze hadden ‘de wedstrijd verloren’. Zed begreep het niet: - Was de wedstrijd dan voor de aanvang ons eigendom? - Nee, voor de aanvang was de wedstrijd nog van niemand, net zoals geld in de loterij. - Ik heb niks ingezet. Hoe kunnen we dan iets winnen? - Geen geld, het gaat om de eer. - We zijn onze eer kwijt? vroeg Zed geschokt. - Nee hoor, zei weer een ander, we hebben met eer verloren. | |
[pagina 89]
| |
iris le rütte
zonder titel Geboren in 1960; illustreert Hollands Maandblad sinds nummer 580, maart 1996 | |
[pagina 90]
| |
- Maar als we noch geld noch onze eer verloren hebben, wát hebben we dan verloren? vroeg Zed nogmaals. - De wedstrijd. Zed gaf het op, en richtte zich op een ander probleem: - Daargelaten wat er nou precies verloren is gegaan, wil ik weten of het erg is. - Welnee. Zed wendde zich tot de trainer-coach: - Waarom moesten we ons dan zo bovenmatig inspannen op de training, waarom dan die taktische besprekingen voor de wedstrijd, als het niet erg is? - Neem jij nog maar een pilsje. Ingemaakt door Thanatos.
Vierde Dag. Een methode die haar overlevingswaarde had bewezen in de strijd tegen de dood was het gezin. Zed greep een vrouw, trouwde, nam een baan en plantte zich twee keer voort. Zijn kinderen zag Zed als hollende metafoortjes van levensdrang en vitaliteit. Hij knuffelde ze dat het een lieve lust was. Thanatos was even met stomheid geslagen over zoveel conformisme maar begon al snel bij Zed het verlangen naar ongebondenheid te voeden. Duistere melancholie en onbestemde vrees woonden diens hart uit. Ook de baan van zeven tot vier bood geen soelaas. Zed meldde zich aan bij de reinigingsdienst van de gemeente. Het uitoefenen van een beroep, een nuttige taak verrichten voor de samenleving, dat zou Thanatos mat zetten, dacht hij. De andere vuilnismannen, zijn collega's, deden Zed terug in de tijd reizen naar een stadium in de evolutie ergens halverwege de brulaap en de Neanderthaler. - Hé mafkees! Je moet die zakken er wel zó inpleuren! Zieltogend trok Zed te voet naar het afvalverwerkingsbedrijf en begon in de vuilnishopen te woelen als een mol, in de veronderstelling dat de mensheid van de aardbodem was verdwenen. Soms kwamen zijn vrouw en kinderen hem bezoeken. - Wanneer komt pappa weer naar huis? - Als pappa klaar is. - Pappa kan toch ook thuis die lege dozen plattrappen? - Zwaai even naar pappa, want het bezoek is afgelopen. - Pappa kan niet zwaaien want hij staat tot zijn nek in de drek. - Kijk maar, pappa zwaait met zijn oren. - Waarom eet pappa dat biologisch afval, mamma? - Kom op nou, we gaan naar huis. - Kijk mamma, pappa verdwijnt in die berg schimmelend keukenprut. Thanatos stookte het vuur van de klassenstrijd hoog op. Gillend gaf Zed zich gewonnen en mocht naar huis.
Vijfde Dag. Vandaag was het de beurt aan net- en trommelvliezen. Het front werd gedirigeerd door de subliemste aller maarschalken, Apollo Musagetes. Maar ook hij streed tevergeefs. Het was de gedachte aan de noodzaak om eeuwig gelukkig te zijn die even huiveringwekkend was als het vegetatieve existeren in het Hof van Eden. Alle paradijselijke vruchten bevatten een infernale pit. Hoe epifanisch de schilderijen van Vermeer, Goya, Gabriël Rosetti, Everett-Millais, Moreau, Klimt, Hopper, Bacon, Freud, ook waren, en hoe goddelijk de klanken en melodieën van Monteverdi, Pergolesi, Bach, Duruflé, Satie, Ligeti, Strawinsky, Roxy Music, Glass klonken, de fysiologische onmogelijkheid om er tot de Laatste Dag in te verdwijnen deed een grauwsluier over Zeds zintuigen groeien. Ieder esthetisch einde herinnerde Zed aan de onvermijdelijke aftakeling van lichaam en geest, aan het wegvallen van geliefden, aan het einde van zijn bestaan. Het strelen der zinnen ging over in een raspen over de ziel, tot de vellen erbij hingen.
Zesde Dag. Vandaag de gevaarlijkste aanval tot dusverre: de waanzin. Zed baseerde deze tactiek op een interpretatie van de bewering dat genialiteit een vorm van waanzin is. Hij kweekte een | |
[pagina 91]
| |
peter vos
Op zoek naar Athene Geboren in 1935; illustreert Hollands Maandblad sinds nummer 13, augustus 1959 | |
[pagina 92]
| |
enorme knevel, hees zich in een Pruissisch uniform, hing een klauwhamer en een sabel aan zijn riem, en nam de trein om de gewijde plaatsen aan te doen: Röcken, Naumberg, Schulpforta, Leipzig, Sils Maria, Basel en Turijn. In de trein vergastte Zed zijn coupégenoten op dramatisch voorgedragen citaten. - Ik ben een noodlot! - Ik ben een Poolse edelman pur sang, zonder het minste druppeltje minderwaardig, laat staan Duits bloed in de aderen! - Ik geloof alleen in de Franse cultuur en ik beschouw al het andere in Europa dat zich cultuur noemt als een misverstand! - Waar Duitsland ook komt, het bederft de cultuur! - De Duitse geest is een indigestie, hij komt nergens mee in het reine. Een coupégenoot zei tegen Zed: - Als ik u was zou ik het wat rustiger aan doen meneer, we naderen de Duitse grens. Maar Zed vervolgde: - Ik ben de meest zelfstandige geest van Europa en de enige Duitse schrijver. Dat is me wat! - Waar ik ook ben, hier in Turijn bijvoorbeeld, overal klaren de gezichten op, worden ze zachter, als ik in zicht kom. Wat mij tot nu toe het meest gevleid heeft, is dat de marktvrouwen niet tevreden zijn eer zij voor mij hun lekkerste druiven hebben uitgezocht. De conducteur opende de coupédeur: - De vervoersbewijzen alstublieft. Zed riep: - Ik heb de grootste snor van Europa! Bij het eindstation stond een ziekenauto te wachten.
Zevende Dag. Zed had vanaf zonsopgang met de witte vlag staan zwaaien. Hij prevelde troostende wijsheden, met een gezicht van een kind dat een zachtgekookt eitje oplepelt. - Vanaf een zeker punt bestaat er geen terugkeer meer. Dit punt moet bereikt worden. Kafka, 1907. - Stel je een aantal mensen in de boeien voor, allemaal ter dood veroordeeld, van wie sommige elke dag voor de ogen van de andere omgebracht worden, en degenen die overblijven hun eigen lot in dat van hun lotgenoten zien; smartelijk en zonder hoop elkaar gadeslaand, wachten zij op hun beurt. Dat is het beeld van het lot van de mens. Pascal, 1670. - Ik sta altijd voor de afgrond. Nietzsche, 1882. - Op de Amerikaanse prairies zijn paarden die astralaguskruid eten en sommige worden daar gek van; hun gezichtsvermogen wordt aangetast, ze maken enorme sprongen om over een graspol heen te komen of tuimelen blindelings in rivieren. De paarden die op deze wijze verslaafd zijn geraakt, worden door de rest gemeden en zullen nooit meer bij de kudde komen. Zo is het | |
[pagina 93]
| |
ook met mensen gesteld: degenen die zich bewust zijn van een andere wereld, de wereld van de geest, verkrijgen een visie die de waarden van het leven vervormt; zij worden verteerd door het onkruid van er-niet-bij-te-horen. Palinurus, 1944. - De Mensenstraat heeft eenrichtingsverkeer, alle kroegen zijn in handen van de dood, we hebben zin in een potje klaverjassen met bloed als inzet en 't laat ons niet meer los. Céline, 1933. - Een eerste teken van beginnend inzicht is de wens te sterven. Dit leven schijnt ondraaglijk, een ander onbereikbaar. Kafka, 1907. - Wie het riool opent, zal door het riool vergaan. De Montherland, 1972. - Er is maar één vrijheid, namelijk de dood te leren aanvaarden. Daarna is alles mogelijk. Camus. Als de Rattenvanger van Hamelen hoopte Zed met deze parade der profeten Thanatos in zijn eigen verderf te storten. Het thaumaturgische waagstuk waar hij aan begon was: niet langer terugdeinzen doch daar te gaan waar Thanatos niet verder durfde. Hij zou Thanatos naar de kroon steken met een diabolische zendingsijver om daarna doodleuk door te gaan met bestaan. Zed zou iedere gedachte die in zijn hoofd opkwam in de kiem smoren, ieder gevoel uitwissen, ja, voorkomen dat gevoel ooit nog zou ontstaan. Iedere denkbeweging die zijn neuronen dreigden te maken, zou hij tot stilstand brengen. Al zijn associaties en analogieën zou hij vermorzelen, oprijzende denkbeelden zou hij in puin slaan, herinneringen zou hij uit zijn geheugen wissen, alle redeneerregels zou hij nietig verklaren. Elke voorkeur zou hij uitdoven met afkeer. Zelfs iedere overweging die aanleiding zou kunnen geven tot het verrichten van een handeling, ieder spoor van een ooit verrichte handeling, moest verdwijnen, ja, elke reminiscentie aan het leven zelf moest verdwijnen. Zed wilde niets dan hermetische lusteloosheid, totale verlatenheid, onpeilbare moedeloosheid, metafysische verslagenheid, volkomen verlamming van de wil. In het finale stadium van versterving en passiviteit zou de triomf volgen. Als hij het ijzige rotslandschap van zijn geest eenmaal zou hebben geëgaliseerd tot een volmaakt plat vlak van asfalt, zou hij de grijns van de kop van Thanatos vegen. Zed raakte in coma. De medische staf van het ziekenhuis hield een enquête onder familie en vrienden en een krappe meerderheid had met de duim omlaag gewezen. Juist toen de arts, met de videocamera op een discrete afstand, de stekker uit de apparatuur wilde trekken die Zed in leven hield, kwam hij bij bewustzijn. Door zijn hoofd galmde het valse gezang van Thanatos. | |
IVZij keken elkaar aan. Daar zaten ze dan, aan de rand van de afgrond. In de diepste diepten van Zeds ziel waren ze afgedaald. Voor Zed was het nog even wennen. Maar wennen doet het nooit, had zij hem bezworen. Zij zat aan de afgrond als een schoolmeisje op een muurtje, met haar bovenbenen op haar omgekeerde handen, en liet haar hielen tegen de stenen spelen. Waar zíj de kracht vandaan haalde om door te leven in de hyperbewuste toestand van ons noodlottig bestaan, was voor Zed een mysterie. Ze las hem voor uit Wat de mens betreft (1976) van Elias Canetti: - De dood heeft zo zijn eigen manier om zijn vijanden binnen te sluipen, hun strijdlust te ondermijnen en te demoraliseren: hij brengt zichzelf als radicale oplossing telkens weer onder het oog, hij herinnert eraan dat er behalve hem nog steeds geen enkele werkelijke oplossing bestaat. Wie met de starre blik van de haat jegens hem leeft, raakt aan hem gewend als aan het enig nulpunt. Ze sloeg het boek dicht en zei: - Thanatos is altijd bij me. Maar als die etterbak iets probeert uit te halen, geef ik hem een klap voor zijn kop.
Op straat had zij het gevoel dat het geteisem haar op elk moment kon verscheuren. Een wandeling door de Kalverstraat ervoer zij als het lopen van spitsroeden. - Ik loop er ook wel eens, had Zed ooit gezegd, en er is nog nooit wat gebeurd. - Wat moet jij daar nou? had ze verbaasd gevraagd. - Hamburgertje eten. Dingetje kopen. | |
[pagina 94]
| |
De glimlach waarmee ze hem toen had aangekeken, begreep hij nu pas - achterlijke imbeciel. Hij had gedacht dat ze hem leuk vond. Haar levenshouding, uitgedragen met een volstrekt natuurlijke arrogantie, kwam anderen als onuitstaanbaar voor, maar strikt genomen was het de enige die verenigbaar was met het menselijk lot. Een oorlog tegen Thanatos is gekkenwerk, verklaarde ze. Wij kunnen slechts handelen door te tonen, onzichtbaar voor anderen, zichtbaar slechts voor de wetenden. In de woestijn van het leven kan alleen de verbeelding water uit de rotsen slaan. Iets anders is er niet, kan er niet zijn, mag er niet zijn. | |
VHet was voor weinigen als een verrassing gekomen dat ook zij op een dag haar leven had verlaten. Geen schreeuw om aandacht, maar een daad van overtuiging, zonder afscheidsbrieven of andere onzinnige requisieten. Zij was in een bad lauw water gaan zitten en had met een aardappelmesje haar polsen opengesneden met twee halen. Ze was aangetroffen, niet door een van haar hartsvriendinnen maar door een vriendin met een sterk hart. Met deze vriendin had zij een afspraak gemaakt; en zij had haar een sleutel van het huis gegeven met als opgaaf van reden: als ik in bad zit, hoor ik de bel niet. - Even dacht ik dat het weer zo'n theaterstukje van haar was, had de sterke vriendin later ten overstaan van Zed bekend, dat zij in een bad tomatencrèmesoep was gaan liggen. Je weet wel, Ophelia spelen. Het bleek een bloedbad, stomme trut. De crematie was zwanger van betekenis. Ogenschijnlijk had iedereen vrede gesloten met het onvermijdelijke. Zed zou ook spreken. Een andere toon dan een bezwerende kon hij niet vinden. - Beste rouwenden, met Elias Canetti vinden wij ‘zij is op tijd gestorven’ de afschuwelijkste volzin. Laten wij nooit vergeten dat, ofschoon zij willens en wetens uit het leven is gestapt, deze stap ter meerdere schande van de wereld is, waarin wij het zullen moeten uithouden zonder haar. Niet zij was te zwak voor de wereld, de wereld was te zwak voor haar en heeft deze zwakte gewroken.
Na afloop van de plechtigheid nam de sterke vriendin Zed apart. Zij wilde iets zeker weten en zij wilde het nu weten. In de badkamer, waar de sterke vriendin haar dood had aangetroffen, zat het bloed op de tegels op een manier die de politie even deed twijfelen of het wel om ‘een geval van zelfdoding’ handelde. De sterke vriendin waren deze bloedpatronen ook opgevallen. De vrouwelijke psychiater van de politie die de overlijdensakte moest ondertekenen, aarzelde eveneens. Men had een ‘ziekelijk geschrift’ op haar bureau gevonden. Het ging over ‘de esthetica van het bloed’; er stond geen naam onder. Of de sterke vriendin iemand kende die dit geschreven zou kunnen hebben. - Ik wist dat het van jou was, Ambagtsheer, maar om er vanaf te zijn heb ik gezegd dat zij het zelf had geschreven. Maar ik vroeg me toch af of jij niet van tevoren gekend bent in haar besluit. Ik acht je zelfs in staat haar een handje te hebben geholpen bij de regie. Is dat waar of ben ik aan het doordraaien? De sterke vriendin keek Zed recht in zijn ogen. Verstikt door woede en tranen rende hij het crematorium uit. |
|