‘Ik ben echt wel wat gewend, kameraden,’ zei Karel, ‘maar het is vanavond om te sterven. Ik moet het café in voor iets warms.’
‘Naar 't Vriendenhoekje,’ stelde Paul voor. Hij bevrijdde zich uit de riemen van zijn accordeon en legde zijn zware last demonstratief in de koffer.
‘Boterletters zijn jullie,’ vond Mieke. Desondanks maakte ze aanstalten om mee te gaan naar het café, net als de anderen.
Paul droeg zijn koffer. Karel, die voor hem uit liep, leek met de megafoon in zijn handen een oude jager met de kop van een geschoten eland, het gewei afgebroken en de bek in doodsnood opengesperd.
Jos rolde met bevende vingers een shagje. Na een rookwolk in de richting van Karel en Paul zei hij: ‘Het is hoog tijd om eens te praten over het functioneren van jullie tweeën.’
Paul voelde een kille tocht langs zijn benen gaan. Hij draaide zich om en zag dat de deur van 't Vriendenhoekje geopend was door een heilssoldaat met een stapel kranten. Een deus ex machina, die Karel en hem voorlopig redde.
‘De Strijdkreet!’
‘Nee, merci, beste tamboer-majoor,’ zei Jos. ‘Wij hebben onze eigen kretologie. Bovendien weten wij niet zo zeker of het geld dat de mensen onder dat fraaie gezang in jullie potje gooien wel goed terecht komt.’
‘Dat komt heel goed terecht,’ zei de heilssoldaat. ‘Dat is voor soup, soap en salvation.’ Hij tikte op de gouden S die zijn kraag sierde.
‘Een paar losse centen misschien,’ zei Jos. ‘Maar de hoofdmoot is - mag ik er eens een slag naar slaan? - de hoofdmoot is voor jullie hoofdkwartier in Londen, voor het kapitaal, voor het onroerend goed, voor het imperium.’
‘Dat imperium is er om de mensen te helpen en te bevrijden.’
‘Bevrijden?’ grijnsde Jos.
‘Bevrijden, ja,’ zei de soldaat glimlachend. ‘U kent de Hete Jezus blijkbaar niet, maar wat niet is kan nog komen.’
‘Gooi maar in mijn pet,’ zei Jos.
De glimlach van de heilssoldaat werd nog breder. ‘Ook het leven van een communist kan veranderen als hij in aanraking komt met de Heer.’
Jos inhaleerde en blies een grote rookwolk uit. Hij hoestte en haalde reutelend zijn neus op. ‘Voor verandering voelen wij wel wat, want zoals de zaken nu geregeld zijn betalen wij ook aan de erven J. van Nazareth.’
‘Hoe u de Here Jezus ook noemt,’ zei de soldaat, ‘hij blijft wie hij is en zal tot in de eeuwigheid blijven wie hij is.’
‘Jullie zijn een doodgewoon kerkgenootschap dat subsidie krijgt, noem maar op: vrijstelling van portokosten...’
‘Zouden wij ook wel willen hebben,’ zei Hans, terwijl hij wees naar de stapel partijkranten in de tas.
Karel keek moeizaam op naar de heilssoldaat. ‘Beste man geef mij zo'n krant van jullie. Wat kost hij?’
‘Vijfenzestig cent.’
‘Ik geef jou er een van ons.’ Karel bukte zich en pakte een Rode Spreekbuis uit de tas van Jos.
‘Ben je nou helemaal van God los?’ protesteerde Jos, terwijl hij Karel de krant uit handen probeerde te trekken. Hij hoestte en liep rood aan van verontwaardiging.
‘Ik betaal,’ zei Karel. Hij haalde zijn portemonnee te voorschijn en peuterde er met zijn brede vingers, die nog rood waren van de kou, twee kwartjes, een dubbeltje en vijf centen uit. Vervolgens legde hij vijf dubbeltjes op een schoteltje dat op de tafel achtergebleven was. Ze lagen er als de fooi voor een toiletjuffrouw.