Het is gebruikelijk dat de schrijver van deze rubriek het boek niet gelezen heeft waarop de recensies betrekking hebben. In dit geval had ik het boekenweekgeschenk, mede omdat ik de schrijfster ervan tijdens de boekenweek in de Openbare Bibliotheek te Rotterdam zou interviewen, al gelezen voor mij gevraagd werd om de Toets der Kritiek te schrijven. De redactie van het Maandblad vond dat echter geen bezwaar.
Laat ik voorop stellen dat ik, vanwege het interview, het gehele oeuvre van Dorrestein heb gelezen of heb herlezen. Wat mij, tijdens deze diepe onderdompeling in Dorrestein, het meest opviel is dat de schrijfster geobsedeerd wordt door voedsel. Misschien moeten wij zelfs van bezetenheid gewagen. In Een sterke man bijvoorbeeld vinden we in de eerste 40 pagina's maar liefst 52 verwijzingen naar een of andere vorm van eten of drinken. Doorlopend wordt er in de boeken van Dorrestein gekookt, gebraden, gebakken, deeg aangemaakt, chocolade(taart) genuttigd, whisky geschonken. Zelfs in haar metaforen dringt voedsel door. Een blanke huid doet meteen denken aan ‘de binnenkant van oesterschelpen.’ Als één van haar personen een tafel aantreft, deelt ze dadelijk mee: ‘Het was een kloostertafel waaraan minstens vijfentwintig mensen konden eten.’
Van het boekenweekgeschenk verwijst om te beginnen de titel al naar voedsel. Christus die het brood breekt en zegt: ‘Want dit is mijn lichaam.’ In het korte bestek van 94 pagina's ziet de schrijfster er kans toe maar liefst ruim honderd keer naar eten of drinken te verwijzen. Op de allereerste pagina is al direkt sprake van een margarinedoos, van een ontbijt, van koffie, van een boterham, van tomatenplanten, van een appelboom en van 't ontbreken van vrucht daaraan. Zelfs als Dorrestein een kledingstuk beschrijft weet ze nog naar voedsel te verwijzen. Tweemaal is in het boekje sprake van een koolsoepjurk. Als iemand een ander liefkozend wil toespreken (pag. 33) zegt ze: ‘Ouwe knolraap van me.’ Typerende Dorrestein-zinnetjes zijn: ‘Ze haalde de soeppan uit de koelkast en zette hem op een laag pitje. Ze had een mooie bouillon getrokken uit een mals stuk runderschenkel.’ (pag. 19), ‘Hij maakte twee dampende espresso's klaar. Hij bakte een paar croissantjes af.’ (pag. 27) en ‘Ze verhitte boter in een koekenpan, gooide er een heel pak bevroren vissticks in en begon te huilen.’ (pag. 49). Op pagina 79 brengt de schrijfster achtereenvolgens sla, zelfgebakken tiengranenbrood, koolhydraten, brood, een hap sla, raapstelen en yoghurtdressing ter sprake. Akkoord, er is een figuur (Casper) in Want dit is mijn lichaam die lijdt aan vraatzucht, maar dat rechtvaardigt toch nog geen honderd verwijzingen naar voedsel?
Alle recensenten vertellen de inhoud van Want dit is mijn lichaam na. Het gaat volgens deze zes recensenten over de maakbaarheid van het lichaam. Merkwaardig dat het aan alle zes, behalve wellicht Xandra Schutte die tenminste nog rept over de vetzucht van Casper, volledig lijkt te zijn ontgaan dat het in Want dit is mijn lichaam, net zoals in alle andere boeken van Dorrestein, Het hemelse gerecht voorop, primair gaat over voedselopname en voedselbereiding.
Wie eenmaal oog heeft voor de voedselbezetenheid van de schrijfster, leest Want dit is mijn lichaam met andere ogen. Vrijwel alle mensen maken gebruik van stopwoordjes om een volzin te kunnen uitbrengen. Heb je eenmaal vastgesteld wat iemands stopwoordje is dan kun je aan de frequentie daarvan aflezen of iemand wel of niet goed op dreef mag heten. Hoe meer aarzeling des te vaker het stopwoordje zal voorkomen. Welnu, uit het feit dat Dorrestein in Want dit is mijn lichaam zo belachelijk vaak naar voedsel verwijst, kun je opmaken dat de schrijfster bar slecht op dreef was. Voedselpassages zijn haar stopwoorden. Het zijn haar oversprongbewegingen als ze even niet weet hoe ze verder moet.
Ik begrijp derhalve totaal niets van de recensie van Hans Goedkoop. Hij prijst, als enige, het geschenk de hemel in. Hoe is het mogelijk? Hoe kan iemand zo'n troosteloos niemendalletje, dat grossiert in slechte dialogen, matte beschrijvingen, en in een hondertal grotendeels volledig overbodige passages over vissticks, raapstelen, negerzoenen, augurken, sappige saucijsjes, geitenkwark, runderschenkel, zalmforellen, tofoeburgers, seitanballetjes, linzensticks, oliebollen, pannenkoeken, mossels, eitjes, sinaasappels, beschuiten, ijslolly's, sardientjes, puddingen, karbonades en croissants nu ‘prachtig’ en ‘ontroerend’ noemen?
Verborgen gebreken, de laatste roman van Dorrestein, houd ik voor het beste dat de schrijfster tot nu toe heeft afgeleverd. We vinden daarin verhoudingsgewijs weinig voedselstoplap-passages. Vergeleken daarmee is dit boekje uiterst pover maakwerk. Misschien had Hans Goedkoop vreselijke honger toen hij dit kruimelwerk las. Anders valt nauwelijks te begrijpen dat hij de plank zo grondig misslaat.