spleten tussen zijn voortanden naar buiten, zodat hij het mondvocht met een zuigend geluid terug moest halen.
Vlieland had twee pakken, beide van een preigroene kleur; de vezel was wat te zwaar voor de tropen. Voor Koninginnedag hing een blazer van oranje scheerwol met zilveren knopen in zijn kast. Vrienden had Marcel niet. Al spoedig lieten mijn vrouw en ik onze diagnose ‘homoseksueel’ dan ook varen en vervingen die door: aseksueel. Ik kan me niet herinneren Marcel ooit in het gezelschap van een man of vrouw te hebben gezien (buiten de medewerkers van de ambassade of zijn schaarse zakelijke contacten in de Nederlandse kolonie natuurlijk).
Daar zijn bungalow op Rosmead Place niet ver weg lag van ons huis aan de Wijerama Mawatha kwam hij buiten kantooruren soms een praatje maken. Marcel kon op de piano twee variaties van de vlooienmars spelen, en had een aantal opmerkelijke liefhebberijen: zo wist hij alles van de migratiestromen van de heilbot en kon hij lang en onsamenhangend vertellen over de moestuinen van de Cisterciëncer monniken.
Als mijn vrouw en ik afwezig waren, was dat voor Marcel geen reden om bij de voordeur rechtsomkeert te maken. ‘O, Jezus pap,’ zei onze oudste dochter dan bij onze thuiskomst, ‘Marcel heeft weer de hele avond hier gezeten en piano gespeeld.’ Zij en haar zusters hadden het hart niet om hem weg te jagen. Ikzelf had continu het gevoel in sociaal opzicht tegenover hem tekort te schieten. Maar als ik het dan eens opbracht om wat bij hem te gaan drinken, kon ik aan zijn filosofieën geen touw vastknopen en verveelde ik me.
Op de ochtend van nieuwjaarsdag 1983, toen ik de nacht onder een palmboom met een paar flessen drank en een Italiaanse verpleegster had doorgebracht, zag ik bij thuiskomst om zeven uur 's ochtends Vlielands Mazda de luxe met een flinke deuk in de motorkap op de hoek van onze straat en Ward Place staan. Hoewel ik nog steeds erg dronken was, reed ik onmiddellijk naar Marcel toe. Hij zat volkomen ontredderd aan het ontbijt; had die nacht met zijn auto een bromfiets geschept. Een Singalese vader voorop, zoon op de bagagedrager. De zoon van zestien jaar was dood, en het was Marcels schuld. Met heel veel roepees en goede woorden konden we de zaak toen sussen. Maar Marcel was er natuurlijk nog lang kapot van.
Nadat Bijleveld met lege handen was teruggekomen van een poging om ‘ergens nog een kopje thee vandaan te toveren’, vervolgde hij zijn vertelling. Toen Marcel in het begin van 1994 verschrikkelijk ziek was, had hij tot ieders verbazing verteld dat Sue Dillon, zijn verloofde uit Mexico-stad, in aantocht was. Marcel en een vrouw, en dat dan nog wel onder deze omstandigheden... hoe is het mogelijk, was de algemene reactie geweest.
Van het bestaan van Sue had Marcel nog nooit gerept. De verbazing sloeg om in verbijstering toen zij enkele dagen later inderdaad was aangekomen en vertelde dat zij ontslag had genomen als ‘tweede man’ bij de Amerikaanse ambassade in Mexico om verder bij Marcel te kunnen zijn. Volgens de normen van de diplomatieke standenmaatschappij was deze relatie een ‘mesaillance’ van jewelste voor Sue. Plaatsvervangend ambassadeur van de Verenigde Staten in Mexico en kanselier van het koninkrijk der Nederlanden in Ierland. Vanuit Marcel bezien bijna te mooi om waar te zijn. Het mysterie werd nog vergroot doordat je Vlieland misschien incidenteel wel iets kon verwijten, maar beslist niet dat hij een social climber zou zijn.
Sue nam haar intrek in Marcels onopvallende woning in het chique Dublin-4, en zocht hem driemaal per dag in het ziekenhuis op. Bij haar bezoeken aan de ambassade maakte ze er geen geheim van lange tijd voor de cia te hebben gewerkt. In april was Marcel zo ziek, dat ze hem overvlogen naar Amsterdam voor opname in het Anthonie van Leeuwenhoek Ziekenhuis. Daar waren Sue en Marcel op tweede paasdag