Ze wurmt een van haar handen tussen mijn benen. ‘Jaag hem weg. Hij maakt vermoeiende zinsconstructies.’
‘U moet weggaan,’ zeg ik tegen de sperma-kunstenaar.
‘En waarom dan wel?’
‘U maakt vermoeiende zinsconstructies. En bovendien hebt u zojuist zelf voorgesteld te vertrekken.’
‘Luister eens mannetje,’ sist de kunstenaar, ‘jij moet niet denken dat jij...’
‘DONDER OP!’ gil ik. De kunstenaar rent weg en het meisje zit rechtop en kijkt mij aan.
‘God, waarom deed je dat? Het was zo'n leuk spelletje.’
Zij weet niet dat ik niet van spelletjes hou. En zeker niet van verbale spelletjes. Maar dat ga ik haar niet uitleggen. Ik wil met haar neuken. Ze is bloedstollend mooi van dichtbij.
‘Jij mag niet met mij neuken,’ zegt het meisje. ‘Ik neuk niet met iedereen. En zeker niet met jou.’
Ik steek niet onder stoelen of banken dat ik diep teleurgesteld ben. Ik zeg haar dat ik haar mooi vind, dat ik haar geil vind, dat ik haar op een jongetje vind lijken, zo zonder borstjes.
‘Ik heb wel borstjes,’ zegt het meisje. Ze beurt haar trui op. ‘Kijk maar.’
Ik bedenk een compromis. Ik bedenk de hele avond al compromissen. ‘Mag ik me aftrekken terwijl ik naar je borstjes kijk?’ Dat mag. Ik haal m'n lui tevoorschijn, maar dan komt de vrouw binnen, met haar plant en met Wittegroen aan de arm. Ik berg gauw mijn lui op en sta op. Ben ik aan de beurt? Ik wil van mijn oren af.
Ik zit aan het bureau en tegenover mij zit de man met de witte jas.
‘Zegt u het maar,’ zegt hij.
‘Allereerst, wat betekent K.O.V.v.d.Z.?’
‘Niets.’ De dokter glimlacht.
‘Ik wist het!’ roep ik. ‘Ik wist het!’ Ik sla met mijn vuist op tafel.
‘Dat zegt iedereen die hier binnenkomt,’ lacht de dokter. ‘Eerst de vraag en dan tweemaal “ik wist het”.’
Ik kijk hem geschrokken aan. Ik heb precies gezegd wat hij wilde. Ik ben uitgelachen. Ik heb gesproken volgens een door een ander uitgestippeld programma. Ik ben lijdend persoon, ik ben gebruikt, ik ben slachtoffer.
‘Dokter... ik heb met mijn vuist op tafel geslagen. Hoorde dat er ook bij?’ Ik vrees het ergste.
‘Ja,’ zegt de dokter. ‘Net zoals deze vraag en mijn antwoord en uw volgende vraag en het vervolg van dit gesprek.’
‘Dat staat mij helemaal niet aan,’ zeg ik.
‘Klopt,’ zegt de dokter. ‘Ik weet het. Hebt u geneukt met het meisje?’
‘Nee, ze wilde niet.’
‘Ik geef haar geen ongelijk, ik vind u niet mooi. Waarvoor bent u hier?’
‘Dat weet ik niet, ik weet niet eens wie u bent.’
De dokter staat op en loopt naar een soort schoolbord. Hij trekt een kaart naar beneden met een reusachtige kastanjeboom.
‘U wilt deze boom namaken van denneappels, omdat die naar sperma stinken,’ zegt hij zelfverzekerd. ‘Helaas, wij geven geen subsidies aan dergelijke projecten. U bent aan het verkeerde adres.’
Ik schud vrolijk mijn hoofd. De dokter heeft het verkeerd. Hij zit ernaast. Hoera.
‘Mispoes,’ zeg ik triomfantelijk. ‘Dat was de kunstenaar. Hij is weggegaan.’
‘Waarom?’
‘Het meisje met de kleine borstjes vond dat hij vermoeiende zinsconstructies maakte.’