3
Na afloop van de lezing over Laatste woorden mogen er van de voorzitter van de Vereniging vragen gesteld worden. Mijn tekst ligt op een roestige muziekstandaard.
Ik heb niet gesproken over de laatste woorden van iemand die stervende is. Ik had daar niets over kunnen bedenken. Ik heb verteld over een meisje naast wie ik lang geleden wakker was geworden, tot mijn schrik, want ik wist niet wie ze was. De avond daarvoor had ik met twee broodschrijvers zitten drinken. Het enige wat ik mij herinnerde was, dat ik tegen de taxichauffeur zei: ‘Chauffeur, ik weet niet meer waar ik woon.’
De taxichauffeur: ‘Maar ik wel, meneer Verbogt.’
Ik zag erg op tegen de eerste uren van de dag en besloot haar wakker te maken met de smoes dat ik een dringende afspraak had. Natuurlijk had ze best mogen blijven liggen, maar ik had liever geen vreemde in mijn huis. Morrend kwam ze overeind en morrend kleedde ze zich aan. Toen ik de deur voor haar opende, zei ze: ‘Een beetje ontbijt klaarmaken kun je dus ook al niet.’
Dat waren haar laatste woorden en vervolgens verdween ze in de ochtendmist. Ik heb haar nooit meer teruggezien en heb daar geen spijt van, maar haar laatste woorden heb ik altijd onthouden: ‘Een beetje ontbijt klaarmaken kun je dus ook al niet.’
Ik heb de Vereniging verteld dat ik daar veel van geleerd heb. Ik denk veel aan die woorden, vooral als ik misschien te veel wil of verwacht: kalm aan, jongen, eerst maar een beetje ontbijt leren klaarmaken.
Toen kwam ik alsnog even bij de dood terecht. Omdat ik, aldus de voorzitter, de hele dag met woorden bezig was, dacht ik ook vaak aan de laatste. Ik heb al heel wat laatste woorden geformuleerd, maar ik vind nooit dat ze kúnnen, omdat ze te pretentieus klinken of juist te terloops. Ik kan me op dat uiteindelijke moment natuurlijk niet onophoudelijk zitten verbeteren. Dat is heel naar voor mijn toekomstige nabestaanden. Ik hoor ze al mopperen:
‘Is het nu eindelijk gebeurd?’
‘Nee, hij heeft weer nieuwe laatste woorden bedacht.’
‘Wat zegt hij nu weer.’
‘Maak alles maar op.’
Misschien moet ik gewoon zeggen: ‘Ik ga eerst maar eens leren een beetje ontbijt klaar te maken.’ Dat zegt veel over alles wat ik in mijn leven gewild heb, al die ambities, al die praatjes, al die plannen, al die roekeloze bekentenissen, al dat heilloze gepieker. Nee: ‘Ik ga eerst maar eens leren een beetje ontbijt klaar te maken.’
De leden van de Vereniging, ik denk een stuk of veertig, keken me voortdurend aan alsof ze water zagen branden.
‘Misschien zijn er nog vragen,’ zegt de voorzitter.
Ik kijk naar de hoge ramen. Het lijkt wel alsof de regen tegen de ruiten kleeft.
‘Heeft niemand een vraag?’ vraagt de voorzitter.
Ik schiet maar te hulp: ‘Ik wil anders wel iets voorlezen. Ik heb mijn laatste boek bij me.’
Een mevrouw staat op. Haar kapsel is uit haar schedel gexplodeerd. Ze draagt kolossale oorhangers.
‘Kunt u van uw werk leven?’ vraagt ze.
‘Ja,’ antwoord ik schor.