| |
| |
| |
In gesprek met een zwijger
door Klaas de Wit
Die herfstige achternamiddag maakte Annejet zich resoluut los uit de dichte stroom forenzen op het eindeloos lange voorstadperron. Ze ging met haar rug tegen een reclamebord staan en liet al die uitdrukkingsloze gezichten tegen het steeds sneller wegglijdende decor van de optrekkende trein aan zich voorbijschuiven. Wat doe ik hier eigenlijk, dacht ze, iedereen laat mij koud, ik word door iedereen koud gelaten. Toen de laatsten gepasseerd waren, gleed er opeens een flauwe glimlach over haar gezicht en begon ze rustig in de richting van de tunnel te lopen. In de stationshal stopte ze, zoals elke vrijdag, bij de kiosk om een avondblad en een paar tijdschriften te kopen. De Marokkaanse jongen gaf omstandig van 50 gulden terug uit een handvol kleingeld en bleef haar al die tijd met z'n onuitstaanbare grijns bestoken. Zo'n grijns, daar was ze tot een half jaar geleden de rest van de dag niet meer van bijgekomen, de rest van de week kon je wel zeggen. De laatste tijd kon ze dat soort uitdaging zonder ogenknipperen beantwoorden, terwijl ze zichzelf voorhield: Ik besta, jochie, ik besta - jij bestaat met je vlerkerige blik, ik besta ook. Ze gaf een rijksdaalder fooi, grijnsde even terug en liep naar de uitgang. Gelukkig woonde ze niet erg ver van het station, hooguit vijf minuten door het aangrenzende tochtige winkelcentrum. Nog net tijd om een paar noodzakelijke boodschappen te doen.
Tot een paar maanden geleden ging Annejet er zonder meer vanuit dat heel het leven een geraffineerd komplot was om haar te doen geloven dat ze niet bestond. Dit ondanks het feit dat ze in de ogen van de meeste mensen niet bepaald te klagen had: mede-eigenares van een boutique (droogboeketten en exotische sieraden) in een dure winkelgalerij in Den Haag, de nodige sociale contacten en, hoewel de veertig gepasseerd, zowel op straat als in de schouwburg nog steeds een vrouw bij wie je de neiging had even om te kijken. Allemaal zaken die Julia, haar compagnon, haar dan ook tot vervelens toe onder de neus gewreven had; maar, tot voor kort, zonder merkbaar effect. Welbeschouwd was die samenzwering om Annejets bestaan te ontkennen al voor haar geboorte begonnen. In Bandoeng, waar haar vader iets geweest was in dienst van het Nederlandsindische gouvernement, hadden haar ouders hun eerste kindje begraven. Gestorven aan een mysterieuze kwaal en met dezelfde naam: Anna Henriëtte, we noemen haar Annejet. Precies een jaar later, kort voor de Japanse inval, was de tweede Annejet geboren. Maar de enige foto van zichzelf als baby, daar stond ze niet op. Onwillekeurig dwaalden haar ogen naar de sepiakleurige foto in een lijstje van Soendanees houtsnijwerk onder de leeslamp op haar werktafel - een slanke jonge vrouw in een loshangende kimono boog zich over een ouderwetse hemelwieg. Het was een tegenlichtopname, het felle zonlicht achter de ramen van de veranda verleende het tafereel een softfocus effect dat door de ouderdom van de afdruk alleen maar versterkt werd. Maar van Annejet zelf was niets te zien, ze stond er domweg niet op. Ze moest maar geloven dat zíj het was, dat onzichtbare kindje in de wieg naar wie die fee-achtige vrouwengestalte zich voorover boog. Dit was de enige materiële herinnering aan haar moeder. In een van de eerste maanden van de bezetting was ze in het kamp bezweken aan dysenterie. Tante Mirjam, mammies twee jaar oudere zuster, had
zich over Annejet ontfermd. Van die hele periode herinnerde ze zich zo goed als niets, er werd ook nooit over gesproken. Na de oorlog had pappie, breekbaar maar heelhuids teruggekeerd uit Birma, hen meegenomen naar Australië. Korte tijd later was hij met tante Mirjam getrouwd en weer een tijdje later was het gezin teruggekeerd naar het moederland, waar hij een goede baan
| |
| |
had gekregen bij een import-export firma. Ondertussen werd het ene na het andere halfzusje geboren: Beatrice, Cecile, Deirdre, Evelyn, Felicia. Namen die tante Mirjam opgepikt had uit de talloze damesromans die ze 's middags bij de thee zat te lezen. De enige inbreng van pappie in die romantische naamgeverij bestond uit het strikt handhaven van de alfabetische volgorde, daar was hij onverbiddelijk in. Wat Annejet, toen ze daarachter kwam, nog een tijdlang de obsessie bezorgde dat hij niet eerder tevreden zou zijn dan wanneer er een Zerlina of Zoë in de wieg lag. Officieel was zijzelf in die alfabetische rij dus nummer een. Maar niemand kon haar wijsmaken dat zij er ook geweest zou zijn, als die andere Anna Henriëtte niet in haar tweede levensjaar gestorven was. En van die baby was er een heel boek vol. De oh's en de ah's waren niet van de lucht als dat versleten albumpje met de gekartelde zwartwit kiekjes tijdens verjaardagen de ronde deed langs de ooms en tantes en de beide oma's: och, wat een schatje, die pijpekrullen, en die ogen! Ook B, C, D, E en F (Annejet noemde ze voor zichzelf nooit anders dan bij hun initialen) varieerden van goudblond tot rossig. A. zelf daarentegen (van de weeromstuit dacht ze ook aan zichzelf vaak als A) was uitgesproken donker, haar haar was stug en ruw, het leek soms wel prikkeldraad; op latere foto's, waar ze dan toevallig wél op stond, keken haar donkere, enigszins katachtige ogen onveranderlijk stuurs en mokkend in de camera. Niemand die bij die foto's een kreet van vertedering zou slaken. Het was duidelijk, Annejet bestond slechts bij de gratie van de dood van haar eerste zusje. Op z'n best was ze een met moeite gedulde indringster, op z'n ergst de boze heks die dat aandoenlijke popje had weggetoverd - kortom, geen schijn van bestaansrecht. Dat wil zeggen, tot het moment waarop de geheimzinnige telefoontjes begonnen waren...
Het was nog net geen zes uur toen ze met een tas vol boodschappen en een bos chrysanten arriveerde voor de slijterij waarboven ze een half jaar geleden een appartement gekocht had. De beide oudere mensen die de zaak dreven waren bezig het reclamemateriaal en de manden met aanbiedingen van de stoep naar binnen te halen. Ze groetten elkaar vriendelijk in het voorbijgaan. Niet dat ze daar haar wekelijks rantsoen insloeg trouwens, dat gaf waarschijnlijk maar gezeur. Hooguit een keer voor een verjaardag. Een Chopin-deuntje neuriënd en zoekend naar de sleutels in haar schoudertas liep ze de brede stenen buitentrap op. Eenmaal binnen deed ze het licht in de hal niet aan. Met de lange donkere regenjas nog los om de schouders liep ze op haar tenen de hal door naar de grote woonkamer. Op de tast vond ze ergens tussen de tweede en de derde boekenplank de slimme schakelaar waarmee ze alle lampen tegelijk langzaam kon laten aan- of uitgloeien. Vlug ging ze naar de kitchenette waar ze de boodschappen op het aanrecht legde, de bloemen in een pan water zette en uit het diepvriesvak een paar ijsblokjes in een whiskyglas liet vallen. Vervolgens ging ze met het glas in de hand midden in de nu sfeervol verlichte kamer staan, sloeg een blik op de matzwarte cijferloze klok - ruim zes uur geweest - en wachtte. Terwijl ze luisterde naar het bonzen van haar hart begonnen buiten de oplichtende ramen van de torenflat aan de achterkant links, rechts, onder, boven hun filmachtig slaapstaddecor te bouwen. Toen ze hier pas kwam wonen kon dat uitzicht haar behoorlijk depressief maken, de laatste tijd inspireerde het eerder tot dwaze, maar niet onplezierige dagdromerij. Zes keer was de rode secondenwijzer rondgekomen toen de zoemer overging. Een moment verstrakten zich alle spieren in haar lijf, even maar. In de zucht die daarop volgde loste de spanning van een hele dag wachten zich op, over haar opeens aantrekkelijke gezicht gleed de schaduw van een triomfantelijke glimlach. Met een
balletachtig gebaar liet ze de mantel van haar schouders vallen en liep naar de kobaltblauwe telefoon, model Saint Tropez, op de lage glazen tafel in de zithoek. Ze zette het glas naast de telefoon en ging zitten op de driedelige suède bank. Pas toen de zoemer voor de zesde of zevende keer was overgegaan nam ze op: ‘Ja, met Annejet...’
| |
| |
Ze liet zich onderuitzakken in een hoek van de grote bank, een paar kussens opgepropt in haar rug, het telefoontoestel op haar buik. Met haar rechterarm hengelde ze over de leuning van de bank naar de fles die daar nog moest staan. Dat viel mee, nog bijna half vol. Terwijl ze met de voeten haar schoenen uitschoof (stevige schoenen, want ja, de hele dag staan, wat wil je?), schonk ze met haar vrije hand het glas vol. Tot slot duwde ze op een paar toetsen van de cd-speler waarin haar favoriete Schubert-trio, opus 100 met Casals als cellist, al klaar lag. Ze draaide de muziek zacht genoeg om niet te storen, luid genoeg om dwingend mee te spelen in dit ritueel. Steeds vaker duurden deze eenrichting gesprekken tot ver in het prachtig weemoedige langzame deel. ‘Ja, hallo, met Annejet...’
Ze meldde zich altijd twee of drie keer met een ruime tussenpoos. Op die manier kon ze feilloos vaststellen wie ze aan de lijn had, hoezeer die ander zich ook hulde in volstrekte stilte. De eerste keer was ongeveer een half jaar geleden geweest, vlak nadat ze hier definitief haar intrek genomen had. Vaak had ze zich afgevraagd wat haar toen had bezield om niet meteen de hoorn op de haak te leggen. Julia en Martine - haar enige vaste vriendin buiten het werk - hadden beiden een geheim nummer genomen om aan dat soort toestanden een eind te maken. Maar goed, die woonden midden in de stad. Annejet had bewust gekozen voor deze slaapstad, voornamelijk brave forenzen (dacht ze toen nog) die er prijs op stelden met rust gelaten te worden en van hun kant geen tijd en behoefte hadden anderen allerlei vervelende dingen aan te doen. De eerste keer had ze dan ook min of meer werktuigelijk aangenomen dat er een vergissing in het spel was, misschien een technische storing waardoor de stem van die ander gewoon niet overkwam. Eerst met grote tussenpozen, maar al snel met toenemende regelmaat, waren ze teruggekomen, de stille telefoontjes - vrijwel elke werkdag, steeds zo'n vijf, hooguit tien minuten na haar thuiskomst. Nooit in het weekend. De verlammende angst, het vernederende beven dat die zwijgende contacten teweegbrachten duurde wel enige tijd. Toch kon ze er nooit toe komen abrupt op te leggen, laat staan een geheim nummer aan te vragen; integendeel, al gauw constateerde ze tot haar verbazing dat ze steeds vaker de neiging had te reageren alsof daar echt iemand naar haar zat te luisteren. In toenemende mate realiseerde ze zich ook dat dit stilzwijgende ritueel aan het eind van een lange vermoeiende dag zorgde voor een vreemd soort kalmte, een ongekend diepe tevredenheid. Haar aanvankelijke pogingen hem aan de praat te krijgen, erachter te komen wie hij was, waarvandaan hij belde, had ze inmiddels opgegeven. Het moest
| |
| |
haast wel iemand zijn die haar kon zien thuiskomen. Bijvoorbeeld iemand die samen met haar in de trein hiernaartoe reisde en als een haas zorgde dat hij gelijk met haar thuis was. Hij, hem? Geen seconde kwam het bij haar op dat het ook een ‘zij’ zou kunnen zijn. Vrouwen deden zoiets niet. Bovendien, de soms net even hoorbare ademhaling aan de andere kant van de lijn was duidelijk die van een man. Daar durfde ze vergif op in te nemen. Nadat ze een paar stevige slokken genomen had begon ze, meestal met een korte introductie in de trant van ‘Nou ja, van jou worden we dus vandaag ook weer niet veel wijzer. Zal ík dan maar? Jij betaalt er in elk geval voor...’
Het vaste openingsthema was wat ze in de loop van de dag allemaal had meegemaakt: 's ochtends in de trein en de tram op weg naar haar werk, het boodschappendoen of de lunch tussen de middag, de eigenaardigheden van de klanten, de onvermijdelijke conflictjes met haar compagnon, de rit terug. Steeds vaker kropen er ook persoonlijke elementen in haar verhalen, bouwde ze voort aan de aarzelende intimiteit die, ondanks het strikte eenrichtingsverkeer, in de afgelopen maanden ontstaan was. Voor haar gold dat zeker, meer dan ooit tijdens een van de handvol nooit erg lang durende verhoudingen met mannen in haar leven: het gevoel ergens bij te horen, iemand te hebben voor wie je thuiskwam, voor wie je geen façade hoefde op te houden, die nergens van stond te kijken, niet oordeelde, ook niet als het ging om banale alledaagse dingen. Langzamerhand wist ze dan ook honderd procent zeker dat het niet zomaar een of andere gore seksmaniak was, daar aan de andere kant van de lijn. Soms leek het wel het tegendeel. Zo had hij haar vorige week vrijdag de schrik van haar leven bezorgd door plotseling op te hangen. Ze had een hectische week achter de rug, eindigend in een opening met vernissage, fijnzinnig werk van een beeldschone Balinese prinses en een al even betoverende Oostjavaanse architect en schilder. Iedereen was er en had precies dezelfde non-conversatie als altijd. Het enige wat je dan overbleef was een beetje te veel drinken natuurlijk en zo laat thuiskomen dat je al helemaal niet meer op een telefoontje rekende. Maar toch, nog geen vijf minuten nadat ze een straffe whisky met ijs had ingeschonken en zich daarmee doodmoe op de bank had laten vallen ging de zoemer. In een wat lacherige bui - de drank viel bijzonder goed - had ze opgenomen. Overrompeld door een hevige ontroering dat hij toch nog belde en door een plotselinge behoefte aan meer intimiteit dan die stomme zwijgende telefoontjes, had ze zich laten wegzeilen in een nogal zwoele fantasie waarbij haar vrije
hand al gauw het whiskyglas op de tafel zette en zich aanhalig een weg begon te zoeken tussen haar ruimvallende kleren. Pas na de onwaarschijnlijk snelle en diepe climax bracht de in-gesprek toon haar met een schok tot de ontdekking dat hij had opgehangen. De hele nacht had ze er wakker van gelegen, was het volgende gesprek op duizend en een manieren begonnen, die ze vervolgens weer stuk voor stuk moest verwerpen. Toch was ze er de dag daarna zonder moeite op teruggekomen: of hij soms erg geschrokken was, of het hem van haar tegenviel, of hij een garantie wilde dat het niet weer zou gebeuren? Terwijl ze de neiging bedwong om net als vroeger, wanneer ze door haar vader of een onderwijzer op het matje geroepen werd, haar vingers in haar mond te steken of op haar nagels te bijten, bleef het aan de andere kant onveranderlijk stil. Nou, had Annejet gezucht, dat was dan maar goed, want ze was heus niet van plan zo'n garantie af te geven, daar kon ze niet aan beginnen. Had ze gezegd met hartkloppingen in haar keel, want stel je voor dat hij haar pakte op haar overmoedige woorden. Maar hij had op geen enkele wijze gereageerd, waarna ze gewoon verdergegaan was over haar handel (zoals ze het altijd noemde): het hakkelende Nederlands of het kostschool-Engels van de diplomatenvrouwen, het loven en bieden met de toeleveranciers, hun sobstories over al die in de problemen geraakte dames uit de betere kringen die op deze manier hun karig afgemeten alimentatie of uitkering moesten zien aan te vullen.
‘Denk dat ik pappie dit weekend nog maar weer eens ga opzoeken,’ zei ze. Na de
| |
| |
dood van tante Mirjam - nu ruim een jaar geleden - had hij als eerste weer contact opgenomen, vanuit het antieke verzorgingstehuis ergens in Friesland waar hij nu woonde. Ze had een kaart van hem gehad met een reproduktie van De Schreeuw van Edvard Munch. ‘Kom een keer langs als je in de buurt bent,’ stond erop. Dat ze het gedaan had was in eerste instantie meer eigenbelang dan meegevoel voor hem: gewoon niet goed om maar eindeloos met zo'n vage wrok rond te lopen, het was per slot je vader. Tegelijk wist ze zeker dat ze het nooit vergeten kon, dat levenslange komplot, eindigend in een regelrechte uithuiszetting. Nota bene, ook nog onder het mom dat het zou helpen tegen de depressies waaraan ze na het fiasco van haar eerste grote liefde met enige regelmaat ten prooi was. Je bent nou dik twintig, had hij gezegd; je weet, je moeder - (je moeder, hoe kreeg hij het uit z'n strot?) - heeft het zo geregeld dat je vanaf je twintigste als je dat wil kan beschikken over het geld dat die drie huizen in Den Haag opbrengen. En ik vind dat het nu echt tijd wordt dat je op je eigen benen komt te staan. Tot overmaat van ramp had hij ook nog ongevraagd een Japanse vleugel voor haar gekocht, net toen ze begon te vermoeden dat het toch nooit wat worden zou met die pianostudie. Maar niks zeggen natuurlijk, je flink houden in dat idyllisch op de rand van een terp gelegen arbeidershuisje dat hij voor haar op de kop getikt had: dankjewel pappie, wat fantastisch, écht, ik red me wel. Die eerste keer had ze een hele dag voor hem vrijgemaakt, maar het was ronduit een bezoeking geweest - nauwelijks een woord van hem losgekregen, zoals hij daar onderuitgezakt voor het raam naar buiten zat te koekeloeren naar een stel eenden en waterhoentjes die met opwaaiende veertjes op het nog kale gazon langs de vijver in een schrale oostenwind zaten te kleumen. Sindsdien probeerde ze als het enigszins kon elke maand te gaan maar dan
korter, niet langer dan een trein over. Een succes was het nooit geworden. Ja, hij is wel eens een beetje afwezig de laatste tijd, had juffrouw Hilarides met wie ze altijd eerst even een praatje maakte gezegd, maar over het algemeen gaat het toch best goed met hem.
‘Begrijp je zo'n man nou?’ ging ze verder tegen haar stille vriend aan de andere kant van de lijn. ‘Een heel leven lang laat-ie je links liggen, behalve dan financieel natuurlijk. Maar echt contact, nee. Dan neemt-ie eindelijk een initiatief, en wat voor initiatief, een schreeuw om hulp kun je toch wel zeggen. En als ik dan bij hem ben, is het nóg net of ik niet besta.’ Ze schonk zich opnieuw in: ‘Hallo, ben je daar nog? Ik bedoel maar, af en toe wil ik natuurlijk wel weten of je nog luistert...’ Ze rekte zich uit om het geluid wat harder te zetten. Het langzame deel ging net beginnen - póm-pom-pom-póm-pedom-pom-pom - zo kon hij het ook een beetje horen. ‘Weet je, ik heb geloof ik nog niet verteld over die film die ik vorig weekend op tv gezien heb, hè? Een oude Spaanse film was het, met Geraldine Chaplin in de hoofdrol, Elisa Vida Mia. Ze zeggen weleens dat ik een beetje op haar lijk, ik vind haar trouwens veel knapper, maar daar gaat het nou even niet om. Ik had die film jaren geleden in de bioscoop gezien met Ed. Dat is dus de enige man in mijn leven van wie ik een tijdlang gedacht heb dat het echt wat worden zou. Bij een bepaalde scène moest ik opeens naar buiten, ik stikte bijna. Het ging al een hele tijd puur slecht tussen ons en ik voelde me ontzettend down. Ik had toen net die abortus achter de rug waar ik je eerder over verteld heb; in Londen, want dat kon hier toen nog niet, niet legaal in elk geval. Ed wou geen kind van me, hij vond me niet evenwichtig genoeg. Een paar minuten later - ik sta ergens in een hoekje in de hal te snikken - komt-ie woedend voor me staan. Hij eist dat ik zeg waarom ik me zo aanstel. Ik kan geen woord uitbrengen, ik weet alleen dat ik weg moet, dat ik die film niet uit kan zien... Na een poosje ging hij weer naar binnen en ik terug naar waar ik toen een kamer had. Dat was meteen het eind van de
relatie.’
Ze legde de hoorn even naast zich op de bank, pakte het glas en liet het laatste beetje, meer ijswater dan drank, tussen haar lippen glijden. Vreemd eigenlijk dat ze zich tot nu toe niet een keer had afgevraagd hoe hij eruitzag, dat ze zelfs geen idee
| |
| |
had hoe oud hij was. Eén ding wist ze in elk geval voor honderd procent zeker: het kon niet iemand zijn uit haar vaste klantenkring, niemand die ze ook maar bij benadering in staat achtte zo goed te luisteren. Hoewel goed luisteren? Dan liet je toch ook iets van jezelf horen? Je liet iemand toch niet zomaar elke keer alleen verder modderen? Opeens werd ze overspoeld door een golf van verdriet. Ze was eraan gewend dat verdriet gemakkelijk kwam als de eerste paar glazen op waren, maar dit was anders. Heel de leegte van haar keurig geregelde, uitgebalanceerde bestaan kwam gapend op haar af. Was dit dan het maximum dat er voor haar in zat - je hart uitstorten voor iemand die z'n mond stijf dichthield? en daar wie weet wat voor privé-kick aan ontleende?
‘Sorry,’ zei ze met afgeknepen stem nadat ze eindelijk de hoorn weer opgenomen had, ‘ik vind het een beetje moeilijk om verder te gaan. Omdat ik totaal niet weet wie je bent, of wat je van mij vindt. Maar goed, ik moet niet zeuren. Schijnbaar is dat ons contract: ik praat, jij zwijgt...’ Ze ging recht zitten en draaide de muziek weer wat zachter, dat kon ze er nu even niet bij hebben. Na een paar maal diep gezucht te hebben zei ze: ‘Luister, toen ik die film terugzag stond me opeens glashelder voor ogen wat me die eerste keer zo overstuur gemaakt had. Elisa, Geraldine Chaplin dus, zoekt na jaren van scheiding haar vader op die ergens moederziel alleen op een afgelegen boerderij zit, midden op de Spaanse hoogvlakte. Het contact tussen die twee is heel moeizaam en labiel. Op een gegeven moment heeft zij een soort fantasie, een dagdroom, waarin ze proberen elkaar aan te raken, wat uitloopt op regelrecht vrijen. Het is allemaal heel teder, zonder iets van geweld of zo, maar toen werd ik er zo beroerd van dat ik domweg geen andere keus had dan weglopen. Bij het terugzien van die scène, een paar dagen geleden dus, moest ik opeens denken aan de enige keer dat wij, pappie en ik, mekaar aangeraakt hebben. Elf of twaalf zal ik geweest zijn, het was in elk geval vlak nadat ik voor de eerste keer ongesteld was geworden. Ik lag al een week in bed met een zware griep en die avond kwam hij heel laat nog naar me
| |
| |
kijken, wat hij anders zelden deed. Ik kon niet slapen en zat rechtop in bed. Ik weet nog precies wat ik dacht, duizend keer achter mekaar: Wat doe ik hier, wat doe ik hier, ik kan er net zo goed niet zijn. M'n haar, dat ik anders altijd opgestoken droeg, hing los en ik zat eraan te trekken tot het verschrikkelijk pijn deed. Plotseling zie ik weer voor me hoe hij daar in de deuropening van m'n kamer heel lang en heel intensief naar me staat te kijken. Er zijn tranen in z'n ogen, het is of ik hem voor het eerst zie: ik zie een ouder wordende man - terwijl hij toen natuurlijk nog helemaal niet oud was - iemand die in feite diep ongelukkig is, het allemaal ook niet zo goed meer weet. Hij komt op de rand van m'n bed zitten, we slaan de armen om mekaar heen. En opeens kussen we, niet zoals vader en dochter, maar echt zoenen, als minnaars. Dan staat hij op en verdwijnt. Meer is er niet gebeurd. Na die tijd werd er niet alleen niet meer over gepraat, wat we tot dan toe aan contact hadden was nu helemaal tot nul...’
Een onverwacht geluid aan de andere kant van de lijn deed haar adem stokken - het was of er iets omviel, gerinkel van glas. Even later klonk er rumoer van vrouwenstemmen, nog weer later was er de in-gesprek toon. In een soort trance legde Annejet de hoorn op, zette de muziek af. Op kousevoeten slaapwandelde ze naar de schrijftafel. Ze pakte de foto in het houtsnijframe, liep ermee terug naar de bank, zette hem op de dikke glasplaat van de tafel, naast de telefoon. Nadat ze weer was gaan zitten begon ze een voor een de haarspelden los te trekken tot het dikke, stugge, op sommige plekken al behoorlijk grijzende haar als een grillige lampekap om haar gezicht hing. Ze keek hoe het laatste amberkleurige vocht in een dun straaltje uit de fles stroomde, eerst in het glas, toen ernaast. Rond de voet van het glas begon zich een plasje te vormen waarin de daar neergelegde haarspelden verdwenen. Toen de fles leeg was, doopte ze twee vingers van haar rechterhand een paar maal in het plasje en stak ze in haar mond. Zo bleef ze stilletjes zitten wachten op het onvermijdelijke moment dat de zoemer opnieuw zou overgaan.
|
|