ging er achter mij op. Op dit zelfde oogenblik kwam conducteur 405 en duwde mijn vrouw tegen haar borst op een onhebbelijke ruwe manier eraf.’ De passagier sprak de conducteur aan op zijn onwelvoeglijke gedrag en kreeg tot antwoord: ‘U hebt geen recht het hekje zelf te openen.’ De passagier beklaagde zich overigens niet daarover, - hij schreef ‘hiermee is hij in zijn volle recht’ - maar over de ruwe manier waarop een en ander gebeurde. Gezagsuitoefening was acceptabel maar het moest volgens bepaalde, ambtelijke, standaarden verlopen.
Een andere passagier overkwam iets vergelijkbaars. Hij had, tegen de regels in, zelf gebeld. ‘De conducteur dit hoorende, keek op, trok direct in aansluiting aan het door mij gegeven sein óók aan den riem, en kwam naar buiten met de tot mij gerichte opmerking (niet onbeleefd maar met klem): ‘U moet er met Uw handen afblijven.’ Daarop ik heel gemoedelijk: ‘God, ik dacht dat het je ontgaan was,’ waarop hij, ditmaal vrij ongepast: ‘U moet er met uw handen afblijven.’ Ook een andere passagier werd op ‘hoogst autoritaire toon’ verboden ‘om op de schel te drukken, aangezien dit het werk van den conducteur, maar niet van den passagier was’. De moraal is duidelijk: reizigers dienen zich niet op het terrein van de conducteur te begeven.
In al deze voorbeelden hebben conducteurs te kampen met de typische problemen van toezichthouders met een lage status die zich rechtstreeks moeten laten gelden tegenover de burgers, hun klanten, en die hun gezag voornamelijk aan hun uniform ontlenen. Kritiek en commentaar op hun werk of hun persoon kunnen zij slecht verdragen. Een passagier die een conducteur op een vergissing opmerkzaam maakte, kreeg tot drie keer toe ‘op een brutale manier’ te horen ‘als ik zoo'n bolleboos was als U zouden er geen abuizen voorkomen’. Een andere Amsterdammer ergerde zich aan het gedrag van een conducteur die twee keer opmerkte: ‘Wat kijkt u raar.’ Hij vroeg: ‘Conducteur, is dat een nieuwe manier om de passagiers te behandelen?’ Conducteur: ‘Ik doe wat ik wil.’ Waarop de reiziger antwoordde: ‘Ja, wat den dienst betreft, maar dit komt niet te pas.’ Dat bracht de conducteur tot een herhaling van zetten: ‘En ik doe toch wat ik wil.’ Zodat de klager de gezagsverhouding omdraaide met het neerbuigende: ‘Dan zal ik U dat afleren.’
Een ander die de conducteur erop wees dat hij niet had opgetreden toen er - tegen de reglementen - vijf mensen op één bank zaten, kreeg ten antwoord: ‘Dan had jij mij moeten waarschuwen.’ Hij voelde zich daardoor toegesproken alsof hij ‘een onderdaan van de conducteur’ was.
Conducteurs en passagiers willen nooit voor elkaar onderdoen. De regels van het ambtelijk verkeer helpen hen daarbij en garanderen dat de verhoudingen tijdens de rit niet ontsporen. Passagiers en conducteurs dienen elkaar formeel te behandelen, ongeacht hun sociale positie. Gevoeligheden op dit punt manifesteren zich onder andere op het gebied van tutoyeren. Dat is geen van beide partijen geoorloofd, maar het gebeurt wel, soms per ongeluk, soms op een onzekere, weinig vormvaste wijze in combinatie met u-zeggen.
In 1910 was dat natuurlijk helemaal precair. Een passagier die na lang wachten bij het instappen een praatje begon met ‘Wel conducteur, wat ben je lang weggebleven,’ had het meteen verkorven. ‘Wees maar blij dàt we nog komen,’ zei de conducteur, althans volgens de briefschrijver. Op verdere vragen kreeg hij geen antwoord meer, tot hij tenslotte zei: ‘Conducteur, zou je me nu even kunnen te woord staan?’ Daarop kwam de conducteur, aldus de briefschrijver, ‘voor me staan en vroeg zich voorover buigende en me verregaand brutaal aanziende: “Wat wil U nou?”’ Het kwam niet meer goed tussen de twee en de gehele rit lang zouden ze ruzie houden. Waarschijnlijk, zo concludeerde de klager, behoorde de conducteur ‘tot de socialisten die tot ontevredenheid geprikkeld en tot brutaal optreden aangezet zonder de minste reden eene houding aannemen, die hen voor hunne positie totaal ongeschikt maakt.’
Ook tutoyeren door conducteurs kon het begin van een twist zijn. De uitspraak ‘Toon dan je kaart, Mijnheer.’ leidde tot de volgende dialoog. ‘Ik zeg: ‘Toon dan je kaart?’, maar krijg verder geen gelegenheid om iets te zeggen, want mijnheer de conducteur barstte los in de volgende termen: ‘Ja, mijnheer u is verplicht je kaart te toonen, ook zonder dat je ernaar gevraagd wordt, dan moet u je abonnementsvoorwaarden maar eens beter lezen.’ De directeur der Gemeentetram, meende de gebelgde passagier, zou aan dergelijke brutaliteiten iets moeten doen: ‘Ik verzoek U daarom beleefd het personeel op het hart