‘Er was’; schrijft Kuipers in zijn isbn-rubriek, ‘een moment tijdens het lezen dat ik dacht: nou, nou, Zwagerman, als je zo “politiek correct” wilt zijn, geef mijn portie dan maar aan fikkie, maar dat ging voorbij.’
‘Maar,’ schrijft Van Erkelens na een lofrede op de andere boeken van Zwagerman, ‘met De buitenvrouw is hij zo overduidelijk terechtgekomen in het gebied van de vakkundig geschreven, politiek correcte, “mooie” boeken dat ik met enige droefenis moet constateren dat ik de Joost Zwagerman van vroeger mis.’
‘Het engagement is belerend en frikkerig,’ schrijft Den Hartog Jager, zonder daar een enkel bewijs van te leveren, maar hij vermijdt tenminste de term politiek correct.
‘Even lijkt het er op - jasses! - dat De buitenvrouw zich ontwikkelt tot een politiek correcte roman met een omslachtig belerende teneur,’ schrijft Van den Blink.
Het komt erop neer dat de Nederlandse literatuurcriticus als hij een Nederlands boek leest waar een blanke man met een zwarte vrouw neukt (‘neukt, zoals Zwagerman plastisch schrijft,’ zegt Kuipers. Hoe wil hij het dan noemen?) maar één angst heeft: dat de auteur politiek correct is. Van Erkelens blijft bij dat oordeel, maar de anderen constateren opgelucht dat het wel meevalt. Heumakers is in die angst het openhartigst als hij schrijft: ‘Racisme, alledaags of niet, is een onderwerp dat aanleiding geeft tot een hoop hysterie en hypocrisie, gewoonlijk verpakt als morele verontwaardiging.’ Wat een eigenaardige uitlating! Dat racisme bij deze of gene ook eerlijke verontwaardiging zou kunnen oproepen en dat racisme ook slachtoffers kent, dat wordt kennelijk als onbelangrijk beschouwd.
Gelukkig, aldus Heumakers, ‘weet Zwagerman zijn gevoel voor nuance te bewaren’. Het lijkt me niet een compliment waar een oprecht schrijver blij mee kan zijn.
De voornaamste indruk die bij me achterblijft na het lezen van de zeven besprekingen, in de voor de literatuur belangrijkste dagbladen en weekbladen, is die van vergaande onnozelheid. De recensenten hebben kennelijk nog nooit een roman gelezen die mede over racisme gaat. Als Zwagerman een roman over racisme schrijft worden ze buitengewoon bang dat het politiek correct zou zijn, zonder dat ze uitleggen wat ze daarmee bedoelen. Geen ogenblik komt het bij ze op dat Zwagerman dit onderwerp misschien ter harte gaat. Allemaal schrijven ze, alsof ze het van elkaar overschreven, dat Zwagerman een kroniekschrijver (Lansu) of schrijver van een kroniek (Den Hartog Jager) of chroniqueur van het moderne of postmoderne leven (Heumakers) is. Misschien stond zoiets op het omslag.
Als ik iets positiefs moet zeggen over de recensenten dan is het dit: ze vergelijken gelukkig Zwagerman niet met andere schrijvers. Alleen Rob van Erkelens toont zijn volslagen blindheid voor zelfs het recente verleden van de Nederlandse literatuur, als hij schrijft de omschrijving de nieuwe Vestdijk ‘gezien de grijze onberispelijkheid van de Doornse meesterschrijver eigenlijk behoorlijk sneu voor Zwagerman’ te vinden. Onberispelijkheid! De hetze waarmee Vestdijk vlak voor de oorlog vies en tegennatuurlijk en beledigend voor het christendom werd genoemd, zal Zwagerman nooit meemaken.
De recensie van Carel Peeters lijdt niet aan de allergie voor politieke correctheid, maar is door iets anders totaal onleesbaar en onbegrijpelijk. Er zitten niet minder dan veertig citaatjes in zijn stuk. Citeren kan nuttig zijn - ik deed het hierboven ook - maar wat hebben we bijvoorbeeld aan de een-na-laatste zin van Peeters: ‘Ondanks zijn “intrinsieke weerzin” heeft Altena een dynamische aandacht voor “de dingen”. De termen intrinsieke weerzin en de dingen zullen wel van Zwagerman zijn, maar wat moet ik mij bij deze volzin van Peeters voorstellen? Wat is een minder dynamische aandacht voor de dingen, of desnoods: voor ‘de dingen’? Peeters is het meest positief van de zeven recensenten, maar er is geen touw aan zijn stuk vast te knopen. Boven de recensie staat als kop Een paradijsvogel in een muisgrijze mus. Uit de andere recensies begrijp ik dat de mus in de vogel schuift.
Geen enkele recensent gaat in op de vraag hoe Zwagerman schrijft. Ze vinden het goed, geloof je, maar de angst voor politieke correctheid slaat ze blind voor Zwagermans stijl. Er wordt geen enkele zin positief of negatief beoordeeld. Het lijkt wel of we de juryleden van de ako-prijs horen met hun platitudes over het verhaaltje en wat ze ervan herkenden en daarom goed vonden, en dat het gelukkig niet politiek correct was.
De beste recensie vond ik de korte van Inge van den Blink die eindigt met de constatering: ‘Als zedenschets van hedendaags middelbaar onderwijs - wat een heerlijk herkenbare treurigheid allemaal - is De buitenvrouw magnifiek.’ Dus er was nog een ander onderwerp dan het gevreesde racisme. Ik ga dat boek gauw lezen.