Klaassen - of andersom.
‘Heel lang niets,’ zeiden de papa's.
Toen de gespannen vellen en koperen deksels verschenen nam hij de wijk naar de vochtige kerkmuur. Naast zijn bakfiets. Het hielp iets. Vijf over half elf verscheen het meisje. Alleen. Ze keek.
‘Ga maar zitten,’ zei hij en wees. Hij verdween achter het gordijn en ging zitten. Zijn handen verdwenen in de poppen.
‘La, la-la, la-la,’ begon hij te zingen. Hij trok de gordijntjes open. Jan Klaassen kwam dansend op. ‘Wat een mooie dag is het. Ik heb echt eens zin een fijne wandeling te maken. Maar ik ben mijn Katrijntje kwijt.’ Hij keek door het uitgezaagde oog van de geschilderde Jan Klaassen op de kast. ‘Heb jij mijn Katrijntje ook gezien?’
Het meisje zat midden op het grote zeil. Ze keek toe met open mond. Jan Klaassen schudde.
‘Kleine meid, heb jij Katrijn ook gezien.’ Geen reactie. ‘Dan ga ik maar eens verder zoeken.’ Hij schopte tegen de kist. ‘Katrijn,’ riep Jan gesmoord, ‘waar zit je.’
Katrijn kwam op. ‘Kinderen, waar is Jan toch. Ik ben hem al een hele tijd kwijt. Hij zou boodschappen doen. Maar terugkomen, ho maar. Waar zit de schobbejak. Hebben jullie hem soms gezien?’
Het meisje peuterde in haar neus. De agent kwam op.
‘Aha. Agent. Kunt u mij zeggen waar mijn Jan is.’
Rond de twee verschoten gordijntjes werd het een ordeloze speurtocht die flink werd opgerekt om de drummer de ruimte te geven. Aan het publiek werden geen vragen meer gesteld. Jan kwam op met een bloemetje op zijn puntmuts. Grote woede bij Katrijn. Dat werd slaag met de koekepan. Hij keek met zijn ene oog dat plaatsvervangend werk deed. Het blauwe zeil lag er leeg en verlaten bij.
Hij hing de poppen voor dood over de rand van de bühne en trok de lappen naar elkaar. De torenklok gaf een ping. Kwart voor elf. Hij trad uit zijn beschutting. Het was druk. De bevriesneger stond nog net zo. Of weer zo. De drummer raakte wat hij raken kon. De windmaker leek zijn kant uit te komen. Haastig rangschikte hij zijn poppen en posteerde zich bij de kast. Dezelfde wolk hilariteit omgaf de man. Die wachtte tot zich minstens vier mensen om hem heen hadden verzameld. Na het veelvuldig muntoffer stak de man een vinger in de lucht, bukte, hief een been en jawel: lachen, volgend groepje.
Hij trok aan het zeil om het nog gladder te trekken. Niemand keek. Er waren toch kinderen bij. Veel zelfs.
‘Moet je eens kijken. Wat een mooie poppenkast,’ hoorde hij de windmaker zeggen. Velen keken. Misschien iedereen wel. Hij gaf een tikje tegen het bordje. Enkele kinderen kwamen het lezen. Ze gingen zitten.
‘Mag wel, hè mam,’ riepen er twee.
Een vrouw vroeg: ‘Wat is het tarief meneer?’
‘Dat laat ik aan uw beleefdheid en beoordeling over.’ Zowel het een als het ander leek ze lastig te vinden. Krenterig lijken is niks, te veel geven is stom.
‘Wanneer begint u?’
‘Over vijf minuten.’ Hij ging in zijn hokje zitten. Keek door het oog. Er volgden nog twee, drie kinderen het goede voorbeeld. Enkele volwassenen stonden rond het zeil. De maatfout in Vivaldi liet zich weer horen. Hij trok de poppen aan en begon te zingen. Het doek ging op. Jan Klaassen viel in zijn oude rol: mooi weer, Katrijntje kwijt. Wie o wie had haar gezien. Niemand? Ze keken. Hij zag het door het oog. Dus Jan af. Katrijn kankerend op. Waar bleef Jan met z'n boodschappen. Een jongetje stak zijn vingertje op.
‘Zeg het maar jongetje.’
‘In de kast mevrouw. Naar beneden gedoken.’
‘O. En had hij boodschappen bij zich?’
‘Nee mevrouw.’
Iedereen keek naar het jongetje. Dat keek schichtig om zich heen. Hij trok zijn nek in zodat hij nog kleiner leek. Waar waren de boodschappen dan? Niemand had enig idee. Ook het jongetje niet meer. Dus de agent opgevoerd voor de bekende speurtocht. Was hij hier, kinderen? Of daar?
De drummer dronk kennelijk een kop koffie. Katrijn zocht onder doodse kinderstilte fanatiek verder. De agent volgde doelloos. Maar ja hoor, daar was Jantje. Zich koesterend in het zonnetje. Die moest met de koekepan. Wilde achtervolging. De agent blies op zijn fluitje. En de drummer gaf een enorme roffel weg.
‘Ik sla je dood,’ riep Katrijntje.
De Dood van Pierlala voelde zich geroepen. Die schoot uit de coulissen te voorschijn. ‘Moet ik helpen? Er staan al enkele kistjes klaar.’
Dat was schrikken. Gedrieën wisten ze Pier echter te verdrijven. De agent ging verder op zijn ronde. Jan en Katrijn dansend en zoenend af en de bekkens sloegen het flinterdunne applaus aan flarden.
Het zweet stond hem op zijn voorhoofd. Hij schoof de poppen van zijn kleffe handen. Hij snoot zijn neus en kwam traag zijn hokje uit. Er stonden twee vrouwen naast de