Hollands Maandblad. Jaargang 1993 (542-553)
(1993)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Enkele reis vlaklandstalen sporen verlopen
tot aan verre grens, op
mogelijke ster aan hun
verlaten pad gespitst -
vaag zijn hier bomen bakens,
binnen nervige tijd -
langs herhaalde verlengden,
in zijn vlakland verspreid -
neer valt je decor, te kil
over het kantelraam -
(eerder ving daarachter koord
van lood je zijnskern in)
beneden dodenmom, van
ruitenvuilte - beven -
lusjes ijstijd, ach, je jaagt
maar over één gezicht -
daar, die melkwitte plas, en
hier, de wond in een vlak
gelaat - en - omkeerspiegel,
van je vergelijken
| |
Sprongalleen van pogen kan ik zeggen, uit
zoeken naar plaats, zijn uitersten, hun
draad - ik sta niet op stellingen, bewijs
op hellingen, alsnog, het vaag ideaal
in elke vezel vind ik ketens weer,
zonder naam, die ik bewaar, een noot:
die kan ontrijgen wat mij knelt - een lied,
zijn halster is een hemelsluis, die inruimt
voor een bruiloftsmaal, geur, het beeldverhaal -
een wijzen - een ster - naar kind, want in
die troggen van zoeken moet ik maken,
om te geraken, van jou in mij - en vind -
| |
[pagina 26]
| |
Entverkapt zijn rap je feiten, van
de wortels, in dit inblind, dravend
buiten, waar vezelkopjes turen,
de scheerders, weverbokken gaan -
elk wonen lijkt je zo bizar:
stof, waar je maar intijds op geënt
bent - en overgaaf die in je wekt
tot leven, een herinnerd vocht -
in nesten óók steekt slangehout -
soms entstof voor vers kiemsel, en iets
tegen veelheids nevels, en hun spog -
en wat je veren aftelt, al -
bleke nachtvogels hakken in
je hart de draden los, dalen van
je zwarte ladder af - geliefde
rank - je vindt geen vat - tweeledig
end - o baad je in de oude
tranen vóór licht, als zand, je vingers
klieft, de prille banden schimmig
op het grijze mos verstuiven -
door wimperlicht zie je het veld
waar stiller nog een vleugel zwaar ligt
over luchtgeweven, jong gewas -
aan - door en door vreemde - je voet
| |
[pagina 27]
| |
Traject van het lichtnochtans schenkt het heden iets,
dat nú niet dit te stelpen is,
waar het steeds de tijd doorbloedt,
de grond doordrenkt, en drinken doet
het klopt - iets stuwt mij op,
maar bang voor diepte, snijdt het
hoornglas, heuglijk, nu en dan,
aldoor de was los, van mijn stam
eerst als wording trekt het in
zichzelf verschoven zijnde, hier,
al hunkerende, uit elkaar -
raakt diepzee - in jouw gebaar
| |
De boomnetten van wortels houden
de dunne aarde nog vast -
zij torsen in dit treffen
onze lichtheid in hun bast -
gaarden van wording zouden
- de mens in kluiten te gast,
aan de huid gelegd van gods
boezem - inteder betast -
o - overvangen in klemmen
wordt glorens telgen tot last
als de sappen verdampen - en
ook het huis niet meer past -
labyrintisch vangt getwijg
azuren alfabetten -
maar - ziet: stammen worden grauw
op de andere netten
|
|