heid’ over, waarin een strenge, soms enigszins protestantse onderstroom van mentale hygiëne bespeurbaar is. Waar sommige stromingen, zoals het expressionisme, het van een zo exuberant mogelijk vormgeven van de eigen aandoeningen moeten hebben - denk aan William Blakes ‘Energy is eternal Delight’ - lijkt het streven zich hier in omgekeerde richting te bewegen. Toch kun je beide bewegingen als een vorm van bezwering blijven zien.
14. De vroege 20ste-eeuwse kunst heeft veel geleerd van Afrikaanse en andere uitheemse culturen. Veel kunstvoorwerpen, waaronder in de eerste plaats de maskers, hadden een ritualistische functie. Ze moesten kwade energieën uitbannen, boze geesten weren of de adept helpen om in trance te geraken.
Ook bij de abstract-expressionisten uit de jaren vijftig kwam dit ritualistische aspect van het schilderen weer bovendrijven. De schilder was een medicijnman in de weer met donkere invloeden; het atelier een arena. Geen enkele vooruitgang of aërodynamisering van de samenleving zal dit primitieve en soms occulte aspect van schilderen kunnen uitbannen. Wel kan men de ‘bezwering van het onheil’ in modernere woorden omschrijven: het omzetten van ongebreidelde, bezwangerde energieën in een overtuigende, parelende vorm; een bijna ondraaglijke last te verheffen, mondig te maken.
15. Alphons Diepenbrock in een brief over Herman Gorter: ‘Die jongen heeft een zwaar leven. Behalve dat hij hard werkt, lijdt hij veel, waaraan weet ik niet. Maar dat het zo is, heb ik gemerkt. Natuurlijk verkeert dat bij hem in kunst en zoo zullen wij weer eens aanzitten aan het festijn van zijn lijden.’
16. De kunst houdt de mens een spiegel voor, maar grijpt hem terzelfder tijd bij de schouders: duwt hem naar lichtere ruimtes toe, verheft het leed.
17. Het lijden verstevigt de mens, vervlecht zijn motieven. De kunst is een cadeau: plezier, stevig bijeengehouden door de touwen van het leed.
18. Een economisch en technologisch geavanceerde maatschappij dreigt ten slotte in haar eigen ingenieuze raderen verstrikt te raken. Men kan zich geen beeld meer vormen van de toekomst of van een hoger heil, tenzij dan op de manier van een vredig, welvoorzien en bont geschakeerd samenleven, bestierd door allerhande instanties: de pragmatische ‘managercultuur’. Het besef van een groot mentaal avontuur of een spirituele hiërarchie ontbreekt. Er is het navrante heil van televisieprogramma's zonder einde, dat ieder gemeenschapsgevoel het karakter van het festijn ontneemt. Zeeziekte dreigt aan de reling en je ziet veel jongeren in een fatalistische pose vervallen. Het soort fatalisme dat een popmusicus als Sting consequent, maar moeizaam bestrijdt met een houding die je als ‘minimaal idealisme’ zou kunnen bestempelen.
Een pragmatisch ingestelde samenleving geeft nauwelijks antwoord op de grotere vragen die in de luwte met ons geweten spelen. Welk antwoord, of tenminste, welke vormen verlangt onze donkere helft? Alleen uit de humus van de verbeeldingswereld en uit het oplichten van hogere aspiraties kunnen beelden omhoog komen die de mens vastklinken aan de tijd en de toekomst weer van allure voorzien. Zonder pioniers is dit werk ondenkbaar. Ik denk hier aan een van die mooie, zij het hyperbolische, uitspraken van Oscar Wilde: ‘Every work of art is the fullfilment of a prophecy.’
19. De schoonheid heeft duizend gezichten, maar een frivole schoonheid is bijna een paradox. Omdat ze altijd verwijst naar een onder de oppervlakte gelegen mysterie - iets verleidelijks waar je nooit geheel de hand op kan leggen. Zelfs glamour, dat enigszins glibberige begrip, is volgens een bekende definitie: seks plus ernst.
Waar de schoonheid majestueuze proporties aanneemt, zoals in de grote muziek of de grote architectuur, verwijst zij onverbiddelijk naar de laatste geheimen, naar het numen, naar het mysterium tremendum. Het is daar ook waar de grootste esthetische ontroering zich opeens paart aan een religieuze huivering of openbaring: de tempel van de schoonheid.
20. Schoonheid is zowel oud als nieuw: telkenmale aanwezig. Egypte is modern en de weg erheen is zowel ijzingwekkend kort als oneindig lang. Emerson schreef: ‘Poetry must be as new as foam, and as old as the rock.’
Of zou een moderne Icarus zijn vleugels soms niet kunnen verbranden...?
De wendbaarheid van de schoonheid, of de metamorfosen van een kapitaal alfabet, of de onbesliste strijd tussen Alfa en Omega.