leeft hij al zo in het verleden, dat hij de werking van de afstandsbediening niet goed begrijpt. Maar nee: ook ik kan de beelden niet terughalen en het toestel reageert op mijn commando's met sneeuw.
‘Goed dat je er bent,’ zegt hij. ‘We gaan naar de radiozaak op de Prinsengracht.’
Ik loop naar de stoel waarover zijn jas ligt; om dingen als kapstokken heeft hij nooit veel gegeven. Het bemorste vod vervult alleen nog zijn wezenlijke functie: bescherming tegen kou. Hem in de jas krijgen is als een tweedehands boek dat je voor het weggeven nog even hebt ingekeken, moeizaam terugschuiven in de verpakking, die heel moet blijven.
‘In die kast,’ wijst Bijlsma bevend, ‘ligt een envelop.’
Het ding ligt voor het oprapen.
‘Daar zit geld in.’
Inderdaad, en veel ook.
‘Geef me die.’
Ik doe wat hij vraagt.
Hij steekt de open envelop achteloos in zijn jaszak.
‘Zo kan dat niet,’ zeg ik op de toon van een onderwijzer.
‘Dat doe ik altijd,’ zegt hij, even eigenwijs als ik vroeger.
‘Veel te gevaarlijk: ze slaan bejaarden wel voor minder tegen de grond.’
Hij mompelt iets onverstaanbaars.
Ik krijg hem niet zover dat hij het grootste deel van het geld thuislaat en verstopt; wel mag ik de envelop in zijn binnenzak schuiven.
Zelden heb ik hem langzaam zien lopen. Gewoonlijk ging hij, na een haastige boterham, recht op zijn doel af: de volgende les, de volgende repetitie. Niet zoals sommige collega's om veel te verdienen, maar om alle studenten en amateurs die les bij hem wilden hebben van dienst te zijn. Ik heb hem pas langzamer zien lopen na de komst van de bril. ‘Weet je dat ik nu beter kan kijken?’ Ja, logisch. ‘Ik kan zelfs lang voor schilderijen staan: dat donkere montuur is een soort lijst die mijn aandacht gevangen houdt.’
De honderd meter naar de radiowinkel loopt mijn leraar in het tempo van een schildpad en vanonder een onzichtbaar schild kijkt hij de buitenwereld in.
In de brandschone winkel vol glanzende apparaten en gepolijste achtergrondmuziek valt hij met zijn stoppelkin uit de toon, en hij wacht zijn beurt af op de houten trap naar de bovenverdieping, waar hij personeel in de weg zit. Ik begin me een beetje te generen. De verkoper, die hem blijkbaar kent, is minder kleinzielig en spreekt hem aan zonder een spoor van irritatie of ongeduld.
‘Ik heb een televisie gekocht. Die doet het niet. Ik krijg alleen maar sneeuw,’ zegt mijn leraar in de beknopte zinnen die zijn conditie hem dicteert.
De verkoper lacht vriendelijk tegen hem en stelt in begrijpelijk Nederlands een aantal technische vragen om de diagnose te kunnen stellen.
‘Alleen maar sneeuw,’ herhaalt Bijlsma.
‘Dan is het denk ik het handigste als ik bij u langskom,’ concludeert de verkoper. ‘Lange Beestenmarkt?’
Mijn leraar noemt het nummer.
Ik schaam me voor mijn gêne bij de gedachte aan dat bezoek.
Na onze terugkeer naar huis komen we tot niets meer. Bijlsma blijft onbeweeglijk in de kamer staan. Een Socrates is mijn leraar niet, maar toch moet ik denken aan de verhalen van Plato over die filosoof: hoe die urenlang verstard bleef staan, hoe lelijk zijn gelaatstrekken waren en ook zijn vragen, die de mensen dwongen tot denken. Terwijl Bijlsma in zichzelf verdiept is, drentel ik voor de standaard met de foto's die ik al uitgebreid bekeken heb. Ik voel me niet opgelaten, zoals bij sommige andere mensen die lang zwijgen. Maar het heeft niet veel zin nog te blijven. Ik loop naar hem toe, ga recht voor hem staan en zeg: ‘Ik ga maar weer eens naar huis.’
Hij reageert niet.
‘Anders kom ik nog vast te zitten in de avondspits,’ voeg ik eraan toe. Wat een cliché.
‘Ga je naar Amsterdam?’ Zijn zwakke stem klinkt of die stad een dagreis verwijderd is.
‘Ja, ik ga naar Amsterdam.’
‘Mag ik meerijden?’
‘Natuurlijk. Waar moet u zijn?’
‘In het ziekenhuis. Mijn zoon heeft een auto-ongeluk gehad.’
Ik heb het bericht gelezen: Anner Bijlsma, Vera Beths en Reinbert de Leeuw zijn op de terugreis van een concert in Zeeland van de weg geraakt, op een stil traject en midden in de nacht. Anner is gewond. Reinbert ook; hij heeft lang aan de kant van de weg gestaan tot er iemand stopte om te helpen. Vera heeft de koffer van haar geleende Stradivari niet durven openmaken en hem gesloten aan haar vioolbouwer gegeven; gelukkig bleek het instrument onbeschadigd.
‘Welk ziekenhuis?’ vraag ik.
Bijlsma moet lang nadenken. ‘Het Prinsengrachtziekenhuis,’ herinnert hij zich ten slotte, tot mijn opluchting.
De tweede operatie jas aantrekken begint.
Ik haal mijn auto en parkeer dubbel voor