24 000 dollar collegegeld moeten betalen. Dat anderzijds voor gespecialiseerde cursussen veel hogere bedragen dan tot nu toe in rekening kunnen worden gebracht door universiteiten, is een geheel andere zaak.
Dat universiteiten in het verleden te lijdzaam, te afhankelijk zijn geweest van de overheid, daarover kunnen we het makkelijk eens worden. Maar wat het optimum voor de toekomst is tussen enerzijds blijvende afhankelijkheid van de overheid en anderzijds vergrote autonomie, dat optimum moet nog door schade en schande in de praktijk gevonden worden - dus niet met behulp van zogenaamde bestuurs- of organisatiedeskundigen die slechts lege schoenendozen weten te verschuiven en geen idee hebben van een universiteit als culturele instelling met een lange voorgeschiedenis. Het debat over de vraag wat vanuit de maatschappij - dat is iets meer dan het zogenaamde geïnstitutionaliseerde middenveld - van de universiteiten verwacht wordt, moet zoals gezegd in Nederland, ook in de Kamer, nog beginnen. Verwijzingen naar of vergelijkingen met het buitenland helpen slechts in geringe mate omdat onze politieke cultuur - met haar opmerkelijke spreiding van frustraties - nu eenmaal anders is dan die in bijvoorbeeld België, om van de Verenigde Staten maar niet te spreken.
Terzijde zij hier nog een kleine vraag opgeworpen over de bemoeienis van de overheid en de vrijheid van universiteiten. Hoe lang kan de overheid het principe van keuzevrijheid van studenten nog handhaven? Talloze studenten kiezen voor vakken waar geen beroepsmogelijkheden voor zijn, terwijl te weinig studenten kiezen voor vakken die broodnodig zijn voor onze economische innovatie. Vrijheid is een groot goed, maar dat is welvaart ook. Hoe kan de overheid hier sturen? Door enerzijds lokpremies en door anderzijds een extra prijs te vragen van diegenen die zo nodig naar overbevolkte studierichtingen met weinig beroepsperspectieven willen? Dat het zo vrij kan blijven als het nu is, lijkt niet erg waarschijnlijk in een tijd dat het economisch zo veel krapper is. Het optimum tussen vrijheid en doelmatig bestede middelen moet ook voor dit probleem nog gevonden worden.
Laten we tot besluit nog even terugkomen op het probleem van fietsers op de snelweg: het door elkaar lopen van een college-opleiding en een wetenschappelijke studie. Het is een van de grote problemen waarmee de universiteiten nu opgescheept zitten omdat de politiek in de jaren zestig en zeventig er geen beslissing over heeft durven nemen om redenen die ik zojuist heb aangeduid. Het probleem is sindsdien alleen nog maar ernstiger geworden, alweer door financiële regelingen.
Ons goede vaderland mag tegenwoordig weliswaar geen gidsland meer heten, het is toch in menig opzicht werkelijk uniek. Geen land ter wereld - althans voor zover ik weet - biedt na een vwo-eindexamen, wat dat ook moge inhouden, tegen een matige prijs in principe een open toegang tot de universiteit, tot bijna alle studierichtingen. En, alsof dat al niet genoeg is, biedt de overheid ook nog aan een ieder die maar de moeite neemt om zich in te schrijven en die aan een paar formele criteria voldoet - criteria overigens die niets met de kwaliteit van de student te maken hebben - een studietoelage plus ov-jaarkaart. Voor een land met een sterke traditie van dammen, dijken en sluizen mag dit toch wel een opmerkelijk weerloze structuur genoemd worden met een niet in te dammen aanzuigwerking; het is dweilen met de sluizen wagenwijd open. De minister van Onderwijs weet zich dan ook jaar na jaar geen raad hoe deze wel erg ruimhartige studiefinanciering te betalen. Hij probeert hier en daar een dammetje op te werpen, hij stelt bijvoorbeeld de tempobeurs voor, of probeert de toelage wat te verlagen, naast de ov-jaarkaart worden misschien binnenkort wel voedselcoupons verschaft die besteed moeten worden in door de overheid aangewezen winkels, en nog talrijke andere wisseltrucs kunnen worden toegepast om de studiefinanciering zogenaamd betaalbaar te houden. Maar de minister zal het hoogstwaarschijnlijk niet wagen om het onzinnige systeem in zijn geheel op een ijsschots te zetten en af te duwen. De studiefinanciering wordt zo voor degenen die deze financiële steun werkelijk nodig hebben steeds slechter, terwijl de vele anderen die zich alleen maar lieten aanzuigen door deze gemakkelijke financiering, misschien iets eerder zullen verdwijnen van de universiteiten maar niet vanaf het begin worden geweerd.
Naast ons omroepsysteem, de gezondheidszorg en de wao, is de studiefinanciering een klinische demonstratie van de limieten van de politiek in onze samenleving. De problemen zijn overigens geenszins specifiek Nederlands. Wat wel specifiek Nederlands is, is de progressieve behoudzucht. Men hoopt een verworven sociaal goed te behouden in veranderde omstandigheden, en door die poging tot behoud laat men de goeden onder de kwaden lijden omdat men nog onvoldoende bereid is te erkennen dat kwaliteit een sterkere bescherming nodig