Het verhaal van Hennie B.
Hennie Bekker
Het is negen uur in de avond. De Haagse politie werkt op volle toeren. De meldingen stromen binnen.
Een driftige man geeft zijn hond een klap, zet hem buiten de deur en gaat naar binnen voor een pilsje.
Het is een geroezemoes in de stad dat het een aard heeft.
Vrouwen gillen, kinderen jengelen. Een Surinamer maakt een dansje op straat.
De politie heeft het ene incident nog niet afgewerkt of zij moet snel naar een volgende klus.
Man klieft zijn vrouw in tweeën. Er wordt een jongen beroofd. Een jongeman berooft een oude vrouw van haar tasje.
Twee maal dronken achter het stuur.
Drie maal doorrijding na een ongeval met letsel.
Alle psychiaters van het Riagg zijn bezet.
Hulpverleners spoeden zich naar mensen die overspannen zijn, bloot op straat lopen, te veel pillen hebben ingenomen of zichzelf van het leven willen beroven.
In de bioscoop maakt een man moeilijkheden en op het Binnenhof bidt een grijs vrouwtje voor de vrede.
In de schrijfkamer van haar huis zit Hennie B.
Zij verveelt zich.
Haar man kijkt naar een film op Engeland.
Haar kinderen, die de deur al uit zijn, maken allebei hun huisje schoon. Dat doen zij altijd op maandagavond.
Als zij klaar zijn zullen zij naar bed gaan, want mensen die werken moeten 's morgens vroeg op.
Hennie B. werkt niet.
Zij tikt zo nu en dan maar eens wat of leest een boek.
Nu zit ze in haar schrijvershoek en zou een mooi verhaal willen schrijven.
Een verhaal waarbij koude rillingen over je rug lopen... Een verhaal waarvan kenners zouden zeggen:
‘Kind, dit is goed, dit is geweldig. Wat gebeurde er met jou toen je dit verhaal schreef?’
‘Niks, kenners. Er gebeurde niks. Dat is nou juist het gekke,’ zou Hennie B. antwoorden.
‘Er gebeurde bijna niets.
Ik ging naar mijn tikmachien. (Ik werd er als het ware heen getrokken.) Ik haalde de hoes eraf. Ik deed de elektriciteit aan en plotseling was er dit! Dit verhaal.
De beste verhalen schrijf ik als ik depressief ben. Dat was ik niet. Zelfs niet een beetje somber.
Het was een mooie dag geweest. Een warme dag, maar daar had je binnen niet zo'n last van.
Ik schreef: Twee interviews, dat lukte. Eén kort verhaal.
Daarna ging ik mijn maandelijkse boodschappen doen. Stinkend rijk liep ik met een wagen vol eten, drinken en schoonmaakmiddelen naar huis.
's Middags kwam er een dochter langs. We dronken koffie en...’
Morgen ga ik naar de stad.
Even op het Binnenhof kijken of alle ministers er nog zijn.
Daarna een ijsje eten, dan naar de winkels om een paar onhandige dingen te kopen en dan weer naar huis om een tukje te doen.
Er was dus niets.
De schrijfster had de hele avond om zich te verheugen op een lekker dagje naar de stad.
Misschien zou er iets gebeuren. Nou ja, er gebeurt bijna nooit wat hoor. Zij maakt het niet mee.
Ze ziet nooit een dronken man in de tram.
Ze ziet nooit jongens met spuitbussen of een verlopen junk.
Dat zijn allemaal praatjes.
Als zij in de trein zit, en ze zit veel in de trein, is er nooit iemand die zwart rijdt, zijn er nooit moedeloze mensen, die van voren niet weten hoe ze van achteren leven moeten.
Zij maakt nooit iets mee.
Nog nooit had ze een hyperventilatieaanval gehad. Nou ja, een kleintje misschien, toen de kat doodging.
Niet bang in de auto, niet bang in de boot. Niet angstig op de roltrap, geen vliegangst.