zijn nek hingen de overgebleven zwarte haren tot op zijn schouders neer. Hij droeg een bril. Hij was een hoofd kleiner dan een groot jong meisje dat bij hem was. Ik hoorde dat hij ‘Tamara’ tegen haar zei. Ik wachtte, dronk, en werd met het wegtikken van de minuten alsmaar kwader op hem. Dat had allerlei duistere redenen. ‘Dag Otten,’ zei ik plotseling scherp. Ik schoof van mijn kruk en voegde me bij hen. Ik constateerde dat ikzelf een half hoofd groter dan Tamara was. Otten griste verrast zijn bril van zijn hoofd en nam me onderzoekend op. Waarom droeg zo'n kerel dan godverongelukt toch zo'n brilletje!?? ‘Kennen we jou, vriendschap?’
‘Ik heb drie kinderen,’ antwoordde ik naar waarheid, ‘en een kat en een hond.’ Otten legde zijn welzijnsbrilletje naast zijn glas. ‘Ja?’ Nu pas merkte ik dat hij geen baard droeg. Dat was strijdig met de telefonische berichtgeving van Alain van H. ‘Je was ooit op zoek naar een icoon, maar je kwam thuis met een linkse christus, enfin, ik bedoel zo'n verkeerde...’
‘Haha...!’ lachte Otten kort. ‘Drink een glas.’ Ik knikte. ‘Dit hier is Tamara,’ zei hij dan, ‘ze schildert in mijn atelier.’
‘Dag Tamara. Oh, je schildert. Gezondheid.’
‘Ja. Allebei. Sebas heeft de Prijs van de Stad Tongeren gewonnen.’
‘Toch geen iconen?’
‘Pardon?’
‘Jij schildert toch geen iconen?’
‘Neenee,’ zei Otten, Prijs van de Stad Tongeren, in haar plaats. ‘De verkeerde lieveheer staat model voor een project?’ opperde ik. ‘Ja,’ gaf hij toe. Verbazend hoe helder een mens denken kan door alcohol-met-mate. ‘Kruisafneming? Golgotha?’
‘De hele santenkraam,’ knikte Otten, ‘ieder kunstenaar moet zich daar ooit eens aan wagen. Maar wie ben jij, in godsnaam?’
‘In godsnaam ben ik Erik,’ antwoordde ik, ‘Erik R., maar dat zegt jou niks.’
‘Ik heb je al eens gezien, op een vernissage,’ zei de grote mooie Tamara. ‘Dat klopt. Ik werk op Cultuur & Patrimonium.’ Sebastiaan Otten zette zijn brilletje weer op zijn ongeveer vijftigjarige hoofd. ‘Ook kunstenaar?’ informeerde hij. ‘Nee,’ zei ik, ‘gewoon. Nog een glas?’ Ik wenkte Lore, de kroegbazin. Daarna vertelde ik Otten en Tamara over mijn kleine belevenissen met de verkeerde lieveheer. Alles vertelde ik ze. Na nog enkele glazen apezuur richtte ik me uitsluitend tot Tamara (zijn verfhoer?) ‘... en zó viel het me weer in,’ zei ik, ‘maar waar in 's hemelsnaam is Sebastiaan?’ De man was verdwenen. ‘Hij is naar buiten gegaan,’ zei Tamara, ‘hij slaapt wat in de auto. Dat doet hij vaak, want hij kan niet goed tegen luide muziek.’
‘Aha. Het is dus níet goed met hem gegaan. Werk je bij hem? Door hem? Met hem? In hem?’
‘Ik ben bediende, maar ik schilder in mijn vrije uren, en 's nachts. Ik mag zijn atelier gebruiken.’ Ze had bijzonder mooie reeëogen. ‘Is dat een gróte prijs, de Prijs van Tongeren?’ informeerde ik. ‘Vijftigduizend frank,’ zei ze met een zucht, ‘Sebas schildert nog maar enkele jaren. Hij werkt nu al drie maanden aan zijn Golgotha-doek.’
‘Ken je hem al lang?’
‘Van op de academie. Drie jaar.’
‘Heb je de verkeerde bij hem al gezien?’
‘Elke dag. Hij staat model. Néé: hángt model, hi.’
‘Welwel,’ zei ik. ‘Hij heeft een glas op. Jij óók, maar je bent oké.’
‘Dank je, Tania,’ zei ik. ‘Tamara.’
‘Tamara dan.’ De Zevende Hemel golfde op en neer als een Rode Zee. Het was al laat. ‘Sebas stelt volgende maand zijn werk tentoon in de nieuwe galerij van Alain,’ zei Tamara, ‘kom je dan?’
‘Antiek?’ vroeg ik beknopt. ‘En de antiek?’
‘Wég. Alain begint een kunstgalerij. Sebas wordt de eerste exposant.’ Mijn oogleden wogen zwaar door. ‘Kom je? Ik stuur je...’ Ik knikte. ‘We komen wel hoor.’
‘Goed,’ zei ze, ‘tot dan.’ Ze ontwarde haar goddelijke benen van rond de gedraaide spijltjes van haar kruk en ging naar de slapende Picasso in de auto. ‘Ik laat de rekening openstaan,’ liet ik Lore weten. Mijn thuiskomst was eerder een schipbreuk.
Op vrijdag was het al een hele prestatie gewoon overeind te blijven. Otten en zijn verfmeid zag ik niet meer terug. Wel kwamen er invitaties: één van Tamara, één van Otten, één van Alain. Ik besloot naar de vernissage te gaan. In mijn dromen verscheen Otten soms als de gekruisigde: ik wou zien wie hij zélf aan het dwarshout spijkerde. En Tamara weer ontmoeten.
Op een koude vrijdagavond waadde ik tegen een strakke wind in naar de galerij van Alain. Mijn auto liet ik op verzoek van mijn vrouw thuis. Het liep tegen negenen. Op de invitatie waren vanaf halfnegen twee sprekers aangekondigd. Ik haastte me dus niet. Protocollaire dwangarbeid, abstract gedram, derderangsfilosofie: worst. Toen nattigheid begon te vallen, was ik ter plaatse. Vanaf de straat zag je de hele inboedel van de galerij. Achtentwintig mensen stonden stil en keken eensgezind dezelfde richting uit. Ik bleef op het trottoir staan tot ik Tamara in