[530]
Afkeer van mensenwerk
Jaap van Heerden
Tijdens een gedachtenwisseling met leden van de studieclub 's-Hertogenbosch van de Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging bracht ik ter sprake dat wij allemaal, zoals wij daar zaten, onvermijdelijk ons bestaan te danken hadden aan verkrachting. Dat moet vaak zijn voorgekomen in een ver verleden. Het kan haast niet anders. Een vreemde gedachte, dat zij toegegeven. Maar in de oertijd van de geschiedenis van de mensheid waren moord, doodslag, vrouwenroof, verkrachting en geweld natuurlijk aan de orde van de dag. Het moet lang geduurd hebben voordat de mens erin slaagde de bestrijding daarvan door middel van allerlei instituties een beetje vorm te geven. Wij zijn de gelukkige uitkomst van een voorgeslacht dat zich ononderbroken heeft weten voort te planten nadat het zelf was verkracht of iemand anders had verkracht voordat het werd vermoord.
Hoe langer ik over het thema uitweidde, hoe duidelijker het werd dat mijn woorden niet in goede aarde vielen. Ik begon zelf ineens een beetje te twijfelen aan de waarschijnlijkheid dat ook de wat oudere heer in driedelig pak, links vooraan, zijn bestaan aan verkrachting te danken had. Maar om nu als addendum aan mijn theorie voor hem een uitzondering te maken, leek me absurd. De stilte die was ingetreden, werd net voor zij pijnlijk zou worden, verbroken door de stellige mededeling van de voorzitter van de Kamer van Koophandel dat het huwelijk een natuurwet was, althans in zijn familie. Die opmerking was in zekere zin mijn redding, want nu kon ik uitleggen dat men onder een natuurwet doorgaans iets heel anders verstaat. Bekwaam bracht ik het gesprek op allerlei interessante nuances inzake het verschil tussen een wet en een generalisatie, waaraan men in de wetenschapsfilosofie hecht. Ook mijn gehoor was zichtbaar opgelucht dat mijn betoog een educatieve wending had genomen. En zo werd het toch nog een leerzame avond.
Een uitnodiging om te spreken over de stelling ‘Wees blij dat het leven geen zin heeft’ had mij in dit gezelschap gebracht. Ik ben wel eens eerder gevraagd dat idee nader toe te lichten en het is mijn ervaring dat het altijd door iemand uit het gehoor bestreden wordt als buitengewoon onwijs, infantiel en vulgair. Zeker voortgekomen uit de omstandigheid dat ik nog niets heb meegemaakt. Zelfs in kringen van het Humanistisch Verbond beseft men dat men zich met mij gemakkelijk kan encanailleren. In Apeldoorn vergadert de afdeling van dat verbond altijd in de bezinningsruimte van het bejaardentehuis, maar toen ik kwam, werd de vergadering verplaatst naar een lokaal dat doorgaans dienst doet als disco. Dit werd, gezien het onderwerp, gepaster geacht vanwege die bejaarden, zoals de secretaresse van het bestuur mij liet weten. De studieclub van de Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging had de gewoonte haar bijeenkomst in de maand december te wijden aan een levensbeschouwelijk thema, omdat de maand december vanouds tot nadenken stemt. Dan werd de hulpbisschop van Breda, of een abt of een prior gevraagd een praatje te houden. Maar men wou het nu wel eens met mij proberen. Vandaar. Mijn kandidatuur voor het scheppen van enige stichtelijkheid was verdedigd door een jonge maar zeer geslaagde captain of industry. Zijn voorstel had men om redenen van zijn zakelijk succes niet willen weigeren, maar intellectueel stond hij alleen. Dat maakte de voorzitter mij al direct duidelijk.
Natuurlijk was het een hoffelijk en welbespraakt gezelschap, royaal met het honorarium, prompt met de verzekering dat mij nog een kistje wijn zou worden nagestuurd, onmiskenbaar opgeleid door de jezuïeten, minus mijn pleitbezorger volstrekt afwijzend en naarmate de avond vorderde ook duidelijk meewarig dat zo veel lichtzinnigheid in mijn brein had kunnen wortel schieten. Ik vermoed nu dat na mijn bezoek alsnog een abt of een prior of de hulpbisschop het gewijde karakter van de maand december heeft moeten redden. Aan de lijst van oppositie tegen mijn idee dat het verheugend is dat het leven geen zin heeft, werd op deze avond in Brabant één, op zichzelf fascinerend argument toegevoegd. Niet een opmerking als ‘meneer, zelfs een grassprietje heeft