reed 's avonds een eindje rond, langs de terpen en door de weilanden hier in noord-oost Friesland, om mijn nieuwe territorium te verkennen. Van links kwamen vijf grote zwanen aanvliegen, heel laag, hoe laag zag ik pas toen ze vlak voor de auto optrokken en dwars over me heen scheerden - als een vliegtuig dat op het laatste moment besloot mij te sparen. Die twee ervaringen zullen vast op een of andere manier in het gedicht terecht gekomen zijn, alleen al bijvoorbeeld in het idee om de oude begeleider een testament te laten uitspreken.
Ik heb deze dagen aan een ronde houten keukentafel zitten schrijven, met uitzicht op de luchten en weilanden richting Genum, iedere ochtend om half tien beginnen en dan doorgaan tot ik er tenminste veertig regels bij bedacht had. Soms las ik, om in m'n hoofd op gang te komen stukjes uit boeken en oude aantekenschriften die ik had meegenomen, losse citaten van Stanley Elkin uit The Living End waarvan ik er twee wat verbasterd heb overgenomen, uit het Hooglied en Genesis. Nijhoff had ik ook bij me, en Gorter, voor het idee van een lang gedicht, maar in geen van die twee werelden bleek ik me thuis te voelen. Wel in de Bijbel, gek genoeg, die ken ik nauwelijks van vroeger.
Ik voel me hier goed - mijn vader is in de buurt van het Groningse Grijpskerk geboren, hij ging in Leeuwarden naar de middelbare school. Daar zit ik dus mooi tussen in. De afgelopen dagen heb ik een paar keer bedacht: hier zou ik begraven willen worden op een van de terpen in de buurt van zo'n grote boerderij. Hier pas ik, al ken ik hier vrijwel niemand - niet in het Westen, al heb ik daar mijn hele leven gewoond.
O ja, ik mag Van Schendel niet vergeten. De wereld een dansfeest. Het verhaal van een melancholicus, een buitengewoon mooi boek. Het is van 1938, bijna vijftig jaar geleden, en toen ik het las leefde het nog onverzwakt door, met steeds terugkerend het statige ritme van een oude Spaanse dans, ook in de toon van de verteller.
Het is het verhaal over een hooggestemde verslaving, aan die dans, en over een gedempte liefde die verliest van de omringende personages en de omringende gebeurtenissen. Ik hoop dat het mij ook gelukt is om, net als Van Schendel, een eindje van me af te schrijven. Dat is eleganter om te zien. Stilering is het kenmerk van de das - in die Van Schendel-stemming heb ik het liefdeslied van de ‘ik’ geschreven, in het tweede bedrijf, als antwoord op het naamlied voor Anna in het eerste bedrijf.
Het wordt tijd je te vertellen waar Anna over gaat. Ik weet het eigenlijk zelf niet, ook nu nog niet nu het af is, en dat lijkt me ook wel goed. Het is niet geschreven uit één gezichtspunt, met één strekking, één moraal. Veel handen komen er in voor, veel water, veel dieren, veel bomen, veel pleinen, veel kermisachtig buitentheater. Er lopen drie mensen in rond, een mannelijke ik die zich het beeld van een geliefde vrouw schept; een vrouw, dat is Anna, die zich verzet tegen wat haar overkomt en tegen wie haar wil temmen; en de derde is een oude, wijze, melancholiek gestemde begeleider.
Hoe verder ik kwam, hoe meer ik mij thuis voelde bij het geloof in het getal 3 en in veelvouden daarvan. Juist omdat ik niet precies wist wat ik wilde, had ik een vormprincipe nodig, een soort telraam. Je kunt er van allerlei achter zoeken, net als achter die bomen, dieren en pleinen waar ik al schrijvend telkens op uit bleek te komen, maar iedere dwingende uitleg wijs ik af. Het gedicht heeft zelf ook iets van een vol kermisplein waar van alles te beleven valt.
Als het niet ging probeerde ik mezelf met rijmpjes op gang te brengen, meestal in het Frans, Duits of Engels, zoals ‘Naivety, naivety, you're the mother of creativity’. Het zou me niet verbazen als ‘naivety’ helemaal geen Engels woord is. Een paar van die regels zijn in het gedicht beland, zoals het zinnetje ‘C'est d'une beauté sévère’ dat ik eerst had bedacht voor de grote kamer in het zestiendeeeuwse Franse huis waar ik in 1982 het eerste deel heb geschreven. Toen had ik ook al bedacht dat het de slotwoorden moesten worden, het laatste accoord waar ik op af moest werken. Als het goed is hebben die woorden geholpen om een eenheid tot stand te brengen tussen het eerste bedrijf van drie jaar geleden, en het tweede en derde bedrijf van nu. Het kan ook best dat iemand die goed luistert verschillen hoort, breuken in stijl en sfeer, tussen het Franse stuk en het Friese stuk.
Zo moet het maar. Laat me horen hoe het bij je binnenkomt, hoe het zich bij jou gedraagt. Ik hoop dat er in het gedicht ook iets terug te vinden is van die zwanen die dreigend kwamen aanvliegen over het Friese avondland. Het kost me moeite het uit handen te geven, merk ik. Het maakt me ook bang, niet voor jou, meer algemeen. - Loslaten en wegsturen, dat is toch het beste, al voelt het nu even aan als verraad.
Hier is Anna, ik hoop dat ze bij je past.