‘Zou het misschien lukken met een Europeaan, un blanc?’, vroeg ze mij een keer in de auto.
Wat duistere opwinding maakte zich van mij meester, hoewel er vermoedelijk geen bijbedoelingen waren geweest in haar vraag.
‘Met een blanc, zeg je? Waarom zou het met een blanc beter gaan dan met een zwarte?’
‘Ik weet het niet. Misschien zijn jullie sterker. Jullie eten beter, al die proteïne. Wij eten te veel van dat zetmeel. Ik zou het toch eens kunnen proberen?’
‘Ja, proberen kan altijd. Waarom niet’.
Ze zuchtte en peuterde in haar neus, een gewoonte waaraan ze nog een enkele keer toegaf en die zelfs de nonnen niet hadden kunnen uitroeien.
Zoals de meeste Afrikaanse vrouwen was ze zeer zakelijk, en ze had zich natuurlijk allang afgevraagd of er iets te halen viel uit ons programma voor kleine plattelandsprojecten, waarvan ze al had gehoord. Wat ik ervan vond een piste te financieren die haar dorp bereikbaar zou maken voor vrachtauto's die dan ook de cacao konden ophalen. Twaalf kilometer was er nodig. Ik vroeg me af of dat bij benadering zou kunnen uit ons maximum van vijftienduizend gulden, maar na een week kwam ze terug met het bericht dat ze het had gefixt. Een bulldozerdrijver die voor een Franse houtmaatschappij werkte, zou het werk voor het beschikbare bedrag uitvoeren.
‘Weten die Fransen al wat met hun bulldozer gaat gebeuren?’, vroeg ik.
Ze haalde de schouders op: ‘Dat is toch niet mijn probleem? Het is hun probleem en die kerels zijn trouwens rijk genoeg geworden van onze bossen.’
Dat was waar, ik hield het ook niet op die houtkappers. Denk alleen aan de chimpansees, het laatste overigens waar Damaris zich zorgen over zou maken.
Binnen de twee maanden kwam zij vertellen dat het werk voltooid was en dat ik met haar mee naar het dorp moest komen om de piste te openen. En zo reden wij weg op een warme zaterdagmorgen. Wij hadden meer dan 300 km voor ons langs moeilijke stoffige wegen en Damaris moest er op tijd zijn voor de laatste regelingen. Een elegant beige jersey pakje had ze aan, ze zag er heel charmant uit, maar toch op een beetje een boerse manier. Misschien kwam dat doordat ze onder dat Parijse pakje behoorlijk gespierd was of misschien doordat ze haar voeten iets te veel naar binnen zette. Hoe dan ook, het was feest en al dadelijk had zij van de Mercedes bezit genomen, knopjes en schuiven bedienend die mij nauwelijks nog waren opgevallen. De air conditioner blazend op volle kracht en zo ook de radio, de defroster van de achterruit, de mistlampen en de noodsignalen, want dat was veiliger in al dat stof. Met wat moeite wist ik al die systemen weer af te zetten en de radio op halve kracht.
‘Misschien laat ik mij kunstmatig een embryo inplanten’, zuchtte ze nadat we een tijdje zwijgend waren voortgereden.
‘Hoezo. Is het zo belangrijk voor je?’
‘Ja, zelfs mijn familie neemt mij niet au sérieux hoewel ze mij wel weten te vinden als ze geld nodig hebben.’
‘En je zou toch eerst een blanc proberen?’
‘Ja, dat is waar, maar het is niet zo makkelijk er één te vinden. Het moet ook niet de eerste de beste zijn, zo'n jonge wereldverbeteraar zoals ze hier rondlopen in kleren van ons volk, hu.’
‘Ja, dat begrijp ik.’
Wat zij ook wilde was van baan veranderen, want recent had ze een andere job gekregen die wel wat meer betaalde, maar die haar geen toegang meer gaf tot het afsluiten van universitaire contracten voor schilderwerk en ander onderhoud, contracten waarvan ze twintig procent in haar zak stopte. Ik vroeg mij al af hoe zij kwam aan die twee of drie stenen huisjes die ze bezat in het quartier. Zólang zat ik al in die streken dat die manipulaties eerder bijdroegen aan mijn bewondering. Als zij het niet had gedaan, had iemand anders dat geld opgestreken.
Wij schoten goed op, we kwamen door de hoofdplaats van het district, een stoffig plein, witte stenen huizen ook al rood bestoven, een kazerne onder de nationale vlag, het kantoor van de prefect. Ik was daar al eerder op bezoek geweest. Het enige wat ik mij ervan kon herinneren was dat een oude, grijze boy met een lange vliegenmepper om ons heen sloop, jagend op een bijzonder vette stroperige bromvlieg. Klap, mis, en daar begint het weer opnieuw, in tijgersluipgang, achter ons om, voorlangs en bijna struikelend over onze benen. Ik werd erdoor afgeleid van de conversatie maar de prefect scheen de boy helemaal niet te zien, er gewoon doorheen te kijken.
Het laatste deel van de weg hadden we het vermoeiende rode lateriet eindelijk achter de rug en deinden we over een breed zandpad onder een dak van hoge koele boomkruinen. Damaris woof naar de enkele voorbijgangers, die verbaasd opkeken en dan hevig terug wuifden. Kort voordat we bij het dorp waren aangekomen, wees ze op een in scheve hanepootletters beschreven bordje dat tegen een boom was gespijkers: ‘Le planteur évolué’. Even verder, vermoedelijk eveneens van de