Hollands Maandblad. Jaargang 1990 (506-517)
(1990)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||||||||||||||
Pleidooi voor het opstel
|
- | moedertaaldidactiek |
- | stelvaardigheidsonderwijs |
- | taalbeheersingsdeskundige |
- | doelgerichtheid |
- | gedocumenteerdheid |
- | communicatiegerichtheid |
- | normale functionaliteit |
en zolang niemand vreemd opkijkt als er gezegd wordt:
‘centraal staat dat leerlingen door middel van een procedure leren het schrijfproces te beheersen’
zolang valt er niets te beginnen.
Wie zo schrijft is niet bereid zich te laten overtuigen door tegenargumenten. Zolang het communicatiegerichte analfabetisme hoogtij viert in de adviescommissies, kun je als buitenstaander tekeer gaan zoveel als je wilt, gelijk hebben zoveel als je wilt, het helpt niet. De vernieuwers horen niet wat er gezegd wordt, ze geloven het niet, want ze missen de vertrouwde monstertermen die voor hen een waarborg zijn voor kennis van zaken. Wie die dode rapportentaal vervloekt, treft hen in hun ziel. Dat doet pijn en daarom brengen ze direct hun afweermechanisme in stelling: wie ons uitlacht bewijst daarmee dat hij niet op de hoogte is van de praktijk - want wij zijn de praktijk.
Is het waar? Zijn er zelfs tussen de tientallen leraren Nederlands die hier vandaag in Leiden bijeen zijn geen kenners van het Nederlands? Is de verdoving algemeen? Ik kan het niet geloven.
De vergaderaars van de commissies schrijven nooit een zin die klinkt. Ze bedenken nooit een beeld dat verrast. Ze parafraseren elkaars verslagen van twee of tien jaar geleden. Ze nemen elkaars termen en criteria over, of daar nu kritiek op geweest is of niet - en op een gegeven moment wordt een advies geaccepteerd en verandert de taalles.
Het is hetzelfde als wanneer een commissie amuzikalen, die er geen idee van hebben hoe een viool klinkt, die zelfs het instrument nog nooit van dichtbij hebben gezien, zou decreteren hoe er voortaan vioolles gegeven moet worden.
Hoe is het toch mogelijk? U hebt het mooiste vak van alle leraarsvakken. U moet de leerlingen hun eigen taal leren, hun vier eigen talen - de taal van de huiskamer, van de krant, van het beroep en van de literatuur. Die vier talen zijn familie van elkaar, maar er bestaan verschillen. Ik zou niet graag een van de vier de voornaamste willen noemen.
Uw vak is het mooist omdat u het verst kunt komen. Bij alle andere schoolvakken blijft het bij een kennismaking, een eerste begin. Het is een vergissing om te denken dat wij na het eindexamen goed Engels kennen, of goed Latijn, of dat we de biologie kunnen overzien, of de wiskunde. In zoverre zijn al die vakken minder dankbaar. U borduurt voort op wat er van huis uit is, op wat de rest van de dag ook wordt aangeleerd, geoefend en benut, en op wat na de schooltijd onverminderd van belang blijft.
Daarom: leer ze praten, leer ze schrijven, leer ze lezen, leer ze luisteren. Doe het op de manier die u persoonlijk het beste ligt, dan is
de kans groot dat uw onderwijs beter is dan wanneer u zich houdt aan een of ander voorschrift over normale functionaliteit. Zakenbrieven, sollicitatiebrieven, verslagen, samenvattingen - het kan geen kwaad die ook te laten maken, maar dan wel in de wetenschap dat ze nooit in de plaats kunnen komen van het gewone opstel en de gewone brief over persoonlijke, al dan niet alledaagse belevenissen. Dat is de basis. Als een kind een goed verhaal kan schrijven - helder van opbouw, in leesbare zinnen - over de dood van zijn grootmoeder, komt de rest vanzelf. Het omgekeerde geldt niet: je kunt proberen een leerling de rituele regels van een scriptie bij te brengen, of van een sollicitatiebrief, maar als die leerling het vermogen mist om een leesbare zin te onderscheiden van een onleesbare, komt er van al het functionele geoefen en getoets niets terecht.
Gericht Schrijven, Schrijven Op Feiten, Functioneel Schrijven, Gedocumenteerd Schrijven - het verschil tussen al die bijzondere schrijfsoorten en het opstel is dat het gerichte, gedocumenteerde, functionele schrijven meer een beroep doet op kennis dan op meningen, ervaringen en gevoelens, meer op het geheugen dan op zelf bedenken en zelf waarnemen, meer op een kleine en saaie woordenschat dan op een grote, gevarieerde. Het opstel biedt leerlingen de gelegenheid iets uit eigen naam te laten horen. Die gelegenheid komt in het onderwijs vrijwel niet voor. Alleen al daarom is het van belang het vrije opstel te handhaven.
Aan de andere kant: het is overdreven om te doen of het opstel doelloos, functieloos, zinloos in de lucht hangt. Ieder zinnig schrijven is gericht schrijven, schrijven dat gericht is op lezers en een onderwerp, of dat onderwerp nu voortkomt uit de verbeelding, de herinnering, een professionele werkkring of de lectuur van krant of leerboek. In zoverre is het misleidend om gericht etc. schrijven tegenover het opstel te plaatsen en dan te doen alsof de twee elkaar uitsluiten.
Het begrip ‘literatuur’ heeft een merkwaardige plaats gekregen in de opstel-discussie.
De hervormers in de taalcommissies praten er met een zekere minachting over, heb ik gemerkt, op een neerbuigende toon, zo van: literatuur is natuurlijk iets moois, maar het doel van taalonderwijs is niet om van alle kinderen literatoren te maken. De verdedigers van het traditionele opstel, zeggen ze dan, komen bijna altijd uit de literaire hoek, de hoek van de mooischrijvers. Wij van de overheid en wij moderne leraren kijken daar anders tegen aan. Wij willen zorgen dat de leerlingen zijn opgewassen tegen de eisen die de maatschappij stelt. Literatuur is maatschappelijk gesproken bijzaak, een luxe, een vrijetijdsbesteding voor een kleine bovenlaag van de bevolking. Bedrijven en departementen hebben geen behoefte aan de expressie van persoonlijke emoties, maar aan mensen die een zakenbrief kunnen schrijven of een verslag.
Het hangt er maar van af wat men onder literatuur verstaat.
Zijn Hermans en Brandt Corstius alleen maar mooischrijvers? Schrijven zij een taal die niets te maken heeft met de taal van kantoorklerk en organisatieadviseur? Zij schrijven een persoonlijke taal, dat is waar, in een eigen herkenbare stijl, maar uit een oogpunt van leesbaarheid, helderheid, begrijpelijkheid is het geen andere taal dan de taal der functionarissen. Literatuur is verzorgde schrijftaal, taal met een kwaliteitsmerk - en juist daarom taal die geschikt is om als voorbeeld te dienen, als lesmateriaal.
Literatuur is, stilistisch gesproken, de verzameling van het beste dat er in een taal is geschreven. Leerlingen moeten voor hun algemene ontwikkeling een overzicht krijgen van de literatuurgeschiedenis als geheel, maar voor de ontwikkeling van hun schrijftalent kan het geen kwaad als de leraar de literatuur kiest die past bij hun belangstelling. Zij moeten warm lopen voor taal, aardigheid krijgen in taal.
Het persoonlijke opstel kan daarbij helpen, maar het is niet het enige middel. Een leraar Nederlands moet bij zoveel mogelijk leerlingen een zo hoog mogelijke graad van welbespraaktheid aankweken, in de mondelinge omgang en in de schriftelijke. Dat kan op allerlei manieren: door klassikaal sinterklaasverzen te maken, door Carmiggelt voor te lezen, door pastiches op bekende schrijvers, door verzonnen verhaaltjes te laten schrijven, of waar gebeurde, door brieven, persoonlijke en zakelijke, door een les lang te discussiëren over God of Ajax of Gorbatsjow - en, uur in uur uit, door het eigen voorbeeld.
Het voornaamste is dat de leraar zijn leerlingen aanmoedigt zich te oefenen in iets dat iedereen kan leren: zinnen bedenken die lopen.
Aanbevelingen
1. | Handhaaf het vrije opstel als onderdeel van het centraal schriftelijk examen. |
2. | Maak de lijst van onderwerpen waaruit mag worden gekozen zo gevarieerd mogelijk, zodat iedere leerling iets van zijn of haar gading vinden kan. |
3. | Besteed in de lessen Nederlands meer aandacht aan het zelf schrijven, en daarmee aan het leren van stijlregels, dan nu gebruikelijk is. |
4. | Maak het schrijven van een verslag of zakenbrief tot onderdeel van het schoolonderzoek. |
- eindnoot+
- Verkorte tekst van een inleiding voor de ‘Conferentie over schrijven in het nieuwe eindexamenprogramma Nederlands vwo/havo’, op 16 december 1989 in Leiden. Het publiek bestond voornamelijk uit leraren Nederlands.