De lusteloosheid op de universiteiten na alle bezuinigingen en hervormingen ‘wreekt zich ook in het onderwijs zelf. In de letterenfaculteit bijvoorbeeld, bij geschiedenis, bij Nederlands, bij Frans, Duits of Engels verschijnt zelden een boek waaruit een innere Reiz spreekt, zoals Jacob Burckhardt dat noemde, een gevoel van noodzaak, de wil om een idee te onderzoeken en zo scherp en beeldend mogelijk onder woorden te brengen. Het is gewoonte geworden neer te kijken op onderwijs en onderzoek te verheerlijken. Maar wat er dan aan publikaties te voorschijn komt is een eindeloze herhaling van al die morsdode, aangeleerde woorden, zoals strategie, discipline, structuur, thematiek, problematiek, realiseren, hanteren, clusteren, het gebrabbel waar ook de regeringsnota's vol van staan.’
(-)
‘Misschien, je weet het nooit, misschien gaat er nu wat veranderen - door de nood gedwongen. Misschien komen er behalve klaagzangen ook voorstellen, met andere denkbeelden over het nut van onderwijs en onderzoek en over de eigen rol van taal, kunst en geschiedenis.
‘Wir wollen ehrliche Ketzer bleiben’, zei Burckhardt. Een mooi motto. Eerlijke ketters zijn van oudsher niet geliefd op de arbeidsmarkt.
‘De ketters van de literaire faculteiten zouden een aanval kunnen ondernemen op de alleenheerschappij van het kennisideaal.’ In de eerste plaats uiteraard binnen die faculteiten zelf, zeg ik er nu maar bij, voor de slechte en onwillige verstaander. ‘Kennis is goed, maar smaak is beter. Feiten laten zich opslaan in geheugens van computers, standpunten moet je zelf kiezen. Er komt in ieder vak, en zeker in cultuurvakken’ - ik heb dat voor deze gelegenheid gecursiveerd - ‘een moment waarop uitbreiding van kennis bijzaak wordt - net als bij het inpolderen.’
(-)
‘Wie zich niet beperkt zal nooit iets behoorlijks schrijven, maken, organiseren. De wetenschappelijke houding kent geen grenzen - dat is haar zwakte.
De nieuwe ketters moeten zulke ketterijen niet alleen op een aanvallende toon uitspreken, maar ook, af en toe, met een zekere vertedering, vermengd met minachting. Zij blijven zich, natuurlijk, natuurlijk, ten volle bewust van het economische nut van kennis, de winst aan comfort, aan tijd, de ruimere horizon, uitstel van dood en ziekte - maar zij zien ook het vergeefse, ongerichte, gulzige, ondoordachte en ja, alles bij elkaar opgeteld, het intens onnozele en kinderachtige van de ongebreidelde kennislust.
En de schoolmeester dan? Die moet het toch van kennis hebben, kennis om over te dragen? Ja, ten halve. Als hij een goede schoolmeester is, zeker bij geschiedenis, taal en literatuur - maar ook bij andere vakken -, moet hij zijn leerlingen en studenten nog iets anders zien bij te brengen, namelijk inzicht in de waarde van een oordeel, van een persoonlijk standpunt. Niet noodzakelijkerwijs zijn eigen standpunt, hoewel ook dat mag. Gevoelig maken voor de waarde van een eigen oordeel en een eigen smaak - dat soort onderwijs ontneemt de oceanische veelheid van feiten hun schijn van onaantastbaarheid. Het voedt op tot zelfstandigheid en tot bescheidenheid, tot relativering.’
Bitter? Boosaardig? Racistisch? Arrogant? Onbekwaam? Huiveringwekkend? Barbaars?
Lieve vriend, je zegt maar wat.