|
| |
| | | |
Noli me tangere
K. Gerritse
Het gezicht van de arts stond gespannen, ook nadat de concentratie voor het opnemen van Tanja's polsslag niet langer vereist was.
‘Waarom heb je het gedaan?’ Het klonk vreemd, enigszins hulpeloos.
Tanja haalde haar schouders op en staarde voor zich uit in het niets. ‘Geen idealen meer’, zei ze dof en ze probeerde op te staan van de bank om de blik van haar huisarts en eventuele verdere vragen te ontlopen, maar ze werd tegengehouden bij haar schouder en liet zich terugvallen tegen de kussens. Ze moest languit op haar rug gaan liggen met haar benen iets omhoog, haar voeten steunend op de leuning, en zich zo min mogelijk bewegen. De stem van de arts verraadde zenuwachtigheid en Tanja gehoorzaamde uit wellevendheid, hoewel ze het overdreven vond want ze voelde zich niet ziek meer. De afgelopen nacht had ze zich kruipend door haar appartement moeten voortbewegen, pauzerend na iedere afgelegde decimeter vanwege misselijkheid, duizeligheid en ademnood, maar sinds ze er een uur geleden in geslaagd was om twee grote bekers thee te drinken zonder ze onmiddellijk weer uit te kotsen, kon ze zich weer lopend verplaatsen zonder na een paar stappen hijgend, kreunend en schokkend door de knieën te zakken terwijl het haar zwart voor de ogen werd. Maar haar linkerhand zag er nog steeds uit alsof hij van een dode was.
De arts keek onrustig om zich heen, alsof ze niet kon bedenken wat haar vervolgens te doen stond. Haar beige regenjas was van goedkope snit, een beetje vet en vuil aan de kraag en haar haar begon al aardig te grijzen, viel Tanja op.
‘Uh, waar is de telefoon?’
Tanja maakte een gebaar naar links met haar hoofd. ‘In de slaapkamer.’
‘Ik ga een ambulance bellen. Je moet naar het ziekenhuis. Stil blijven liggen en niet bewegen.’
De arts verliet de kamer.
Naar het ziekenhuis, dacht Tanja zonder de implicaties volledig tot zich door te laten dringen. Ze zou het wel over zich heen laten komen, allemaal. Ze zette haar voeten op de grond en ging rechtop zitten. De bijzettafel lag vol met plekken halfopgedroogd bloed en maagslijm en naast de bankpoot stond de wasteil die die nacht als sputumbak dienst had gedaan. Ze had er nauwkeurig voor gewaakt de vloerbedekking niet te verpesten, alsof dat haar voornaamste zorg was. Op de grond lag een theedoek met bloedvlekken. Ze stond voorzichtig op van de bank en liep naar de spiegel bij het raam, haar meest harde spiegel. Ze bekeek haar gezicht bij daglicht en ze schrok meteen van haar eigen bleekheid: zo bleek had ze zichzelf nog nooit gezien. Er zaten kleine transpiratiedeeltjes op haar voorhoofd en op haar neusvleugels en ze veegde ze weg met haar rechterhand. Het was weken geleden dat zichzelf voor het laatst had opgemaakt. Een verjaardagsfeestje waarop ze als een van de eersten weer vertrokken was. ‘Je bent toch niet ziek, Tan?’ ‘Welnee. Alleen maar moe. Kort geslapen vannacht.’ Goedkope leugens, bah. Ze stak haar tong uit naar zichzelf in de spiegel en draaide zich om. Ze begon door de kamer te ijsberen, maar toen ze misselijkheid voelde opkomen ging ze weer op de bank liggen in de houding die haar arts haar voorgeschreven had.
Geen idealen meer, dacht ze, wat een banaal antwoord. Ze bekeek haar linkerpols en betwijfelde of het wel weer helemaal goed zou komen. Ze zou vast en zeker een of andere smerige infectie opgelopen hebben. Daarna keek ze naar het plafond en wachtte de terugkomst van haar arts af. Ze had het koud en ze voelde zich weer ziek.
De avond ervoor had ze een speciaal voor de gelegenheid gekocht Stanleymes tegen haar pols gehouden en een krachtige snijbeweging gemaakt terwijl ze zichzelf strak in de ogen keek via de badkamerspiegel. Door de inspanning van de huid ontstond er onmiddellijk een paar centimeter brede snee die vervolgens volliep met bloed. De pijn viel mee. Nog een paar keer had ze het mes in de wond moeten leggen en door moeten halen voordat de diepte van de slagaders bereikt was en het bloed niet langer sijpelde maar in fontijntjes door de lucht spoot op het ritme van haar hartslag. De badkamer begon er steeds meer
| | | | als een abattoir uit te zien.
Tanja ging op de vloer zitten, stopte haar onderarm in de emmer lauw water, stak een Marlboro op, en wachtte met een kalmte die haar zelf enigszins verwonderde. Ze dacht dat het moeilijker zou zijn, doodgaan, en ze rookte rustig haar sigaret op. Today is a day as good as any, dacht ze. Ze werd snel slaperiger en op een gegeven moment zakte haar bovenlichaam opzij. Midden in de nacht werd ze doodziek weer wakker met haar wang tegen de badkamervloer en met haar haren in haar eigen slijmerige braaksel. Haar hand lag naast de emmer rood water en de snee in haar pols zat dicht met bruin gestold bloed. Godverdomme, was haar eerste duidelijke gedachte toen ze zich weer van zichzelf bewust werd en besefte dat ze nog leefde. Daarna was ze even in een lichte paniek geraakt. Ze richtte zich op, maar zonder veel kracht te zetten. Ze kon zichzelf er niet toe brengen net zo diep te snijden als de avond ervoor, gaf de moed op, en wierp het mes van zich af. Daarna was ze weer wat rustiger en besloot om voorlopig nog maar een poosje door te blijven leven. Ze voelde zich ziek en krachteloos en had medelijden met zichzelf. Ze wilde zachtjes huilen, maar er kwamen geen tranen. Haar hand was koud en stijf en ze kon haar vingers niet bewegen. De praktijk van de huisarts was pas in de morgen bereikbaar per telefoon en ze had geen alarmnummer willen bellen.
Een blonde man in witte jas wachtte Tanja's komst af bij de ambulanceingang van het ziekenhuis. Hoewel hij enigszins kalend boven de slapen was maakte hij niet de indruk veel ouder dan Tanja te zijn. Hij was slank en zijn huid had de blos en de frisheid van die van een kind.
‘Het valt mee’, zei de man, ‘Je kunt nog lopen.’ Hij glimlachte.
Welja, dacht Tanja, ik ben een aanstelster, en ze keek naar de grond: grijs beton en olievlekken als bij een garagevloer.
‘Ik geef je nu over aan de zorgen van deze meneer’, zei de ambulancebijrijder op plechtige toon en hij overhandigde Tanja het plastic reclametasje met daarin de slipjes en de T-shirts en de ziekenfondskaart die ze in een moment van praktisch denken bij elkaar had weten te graaien toen ze al op het punt stond om haar woning te verlaten. Haar schoudertasje was ze domweg vergeten, maar haar huissleutels en haar portemonnee zaten min of meer bij toeval in de binnenzak van haar jack.
De mannen van de ambulance hadden een brancard bij zich gehad toen ze Tanja's woning binnenkwamen, maar ze hadden het bij nader inzien niet nodig gevonden haar erop te binden. Ze waren natuurlijk erger gewend, had Tanja gedacht, maar ze had ook de indruk gekregen dat steilheid en smalheid van het trappenhuis invloed op deze beslissing hadden gehad en niet alleen haar fysieke toestand. Op eigen benen was ze de trappen afgedaald en toen haar dat gelukt was zonder buiten adem te raken dacht ze dat het misschien wel overdreven was geweest om speciaal voor haar een ambulance te laten uitrijden. Misschien had ze wel met een taxi of met het openbaar vervoer naar het ziekenhuis kunnen gaan. Op de stoep voor het huis nam ze kort afscheid van haar huisarts, hoopte dat de buren niet thuis zouden zijn om haar vanachter de vitrage te begluren, en stapte vervolgens achter in de ziekenwagen.
Ze had verwacht binnen de ambulance een bed aan te treffen, maar dat was er niet. Wel een rail om een brancard op te schuiven en een hoop slangen en draden en riemen en allerlei apparatuur met wijzertjes en metertjes waarvan ze alleen een beademingsapparaat met zuurstofmasker herkende in de gauwigheid. Rechts van de brancardrail waren twee kleine zitplaatsen met voetenruimte aangebracht. Met een meter tussenruimte zat Tanja tegenover de bijrijder die haar plastic reclametasje in zijn hand hield en haar een beetje dom zat aan te kijken. Zin om te praten had ze niet. Toen de auto was gaan rijden was ze weer misselijk geworden. Door een uitgespaarde baan in het overigens witgeschilderde glas van het zijraam had ze naar voorbijflitsende stoepranden, autobanden en wegbermen gestaard. Twee keer kreeg ze het gevoel alsof haar maag zich binnenstebuiten keerde en ze kokhalsde, maar er kwam niets naar buiten. Het kotsbakje van geperst karton dat de bijrijder in haar handen had gedrukt bleef ongebruikt.
De ambulance reed weg nadat de bijrijder voorin was ingestapt. De chauffeur had zijn cabine niet verlaten. De verpleger sloot de horizontale schuifdeur door enige tijd een knop in de muur ingedrukt te houden. Tanja keek naar het hoge bed op wieltjes dat op enige meters links van haar op een zwaargewonde stond te wachten, blijkbaar. Ze dachten dat ik op sterven lag, dacht ze, wat heeft die trut van een Gerda allemaal door de telefoon gezegd?
Nadat de verpleger de mechanische schuifdeur gesloten had kwam hij naast Tanja staan en maakte een uitnodigend gebaar in de richting van een lange witte gang met TL-verlichting die uitkwam op een parkeerruimte voor ambulances. ‘Deze kant op graag.’ Hij
| | | | ondersteunde Tanja bij haar rechterarm en ze begonnen te lopen.
‘Niet. Zo snel’, zuchtte Tanja na een meter of twintig. Haar hart bonsde. Hoewel haar zucht niet geacteerd was klonk hij theatraal in haar eigen oren en ze vroeg zich af of haar begeleider het ook zo zou opvatten. Gedurende korte tijd liep de verpleger langzamer, maar toen hij daarna zijn oude tempo weer opnam maakte Tanja zich los uit zijn ondersteunende greep en zei hijgerig, terwijl het haar niet langer kon schelen of ze aanstellerig klonk of niet:
‘Ik loop wel alleen. Als u het niet erg vindt...’
‘Prima. Zoals je wilt.’
Voetje voor voetje verplaatste Tanja zich door de gang terwijl de verpleger voor haar uitslenterde met zijn handen op zijn rug. Af en toe bleef hij even stilstaan en keek achterom, wat niet verhinderde dat de afstand tussen hen beiden steeds groter werd. Halverwege de gang waarin geen andere mensen te zien waren opende hij een deur en bleef in de opening glimlachend op Tanja staan wachten, maar toen het hem blijkbaar te lang duurde verdween hij in de achterliggende ruimte.
Tanja stond stil. Ze duizelde en ze kon haar hart horen bonzen. Haar hand met Cool Cat Leisure Wear tasje zocht steun bij de muur toen het haar donker voor de ogen werd.
Toen ze weer bijkwam lag ze languit op de vloer. Ze wilde onmiddellijk weer opstaan, maar werd weer duizelig en ze dwong zichzelf te wachten tot het helemaal helder in haar hoofd was. Daarna richtte ze zich behoedzaam op, in etappes, steunend tegen de muur, en ze vervolgde haar weg. Het hoofd van de verpleger verscheen in de deuropening, glimlachte, en verdween weer. What's so fucking funny, dacht Tanja. De lange witgeschilderde gang eindigde in de verte in een T-splitsing. Aan de muur hingen met regelmatige tussenafstanden ingelijste litho's, zeefdrukken en etsen. Het viel Tanja nu pas echt op. Ze bekeek er een paar vluchtig in het voorbijgaan. Het was niet veel soeps.
Midden in de ruime kamer stond een onderzoeksbed overtrokken met grijs imitatieleer en met een extra stukje transparant plastic aan het voeteneinde. De verpleger stond in een hoge metalen kast bij de muur te rommelen.
‘Ga maar liggen.’
Tanja nam de uitnodiging dankbaar aan. Eindelijk kon ze gaan liggen en op adem komen.
De verpleger kwam naast het bed staan en boog zich over Tanja's linkerpols. Hij vroeg hoe lang geleden ‘het’ gebeurd was. Er scheen een kritische tijdsspanne te bestaan tussen de momenten van verwonding en eerste hulp-behandeling in verband met infectiegevaar. Het fijne begreep Tanja niet van de uitleg en het interesseerde haar ook niet.
Gedurende enige tijd bekeek de verpleger aandachtig de wond van dichtbij. Tanja had het gevoel alsof ze met haar benen wijd in de gynaecologische stoel zat.
‘Dat geneest weer prima’, zei de verpleger en hij keek Tanja weer even glimlachend aan. Ze wist niet of ze hem moest geloven of dat hij het alleen maar zei om haar op haar gemak te stellen. Haar hand zag er nog steeds uit als een goedkope nephand uit een feestartikelenwinkel.
‘Dus hij hoeft niet geamputeerd te worden?’
De man moest lachen. ‘Welnee. Binnen een paar weken is de wond weer genezen en kun je je hand weer gewoon gebruiken.’ Hij liep om het voeteinde van het bed heen naar Tanja's rechterzijde, pakte daar haar hand, drukte zijn duim op de zachte binnenkant van de duimzijde van haar pols en keek op zijn horloge.
Tanja wachtte en keek afwisselend naar de witheid van het plafond en de gaafheid van de gezichtshuid van de verpleger. Hoewel hij een schone zo niet smetteloze indruk maakte, vond ze het niet prettig om door hem aangeraakt te worden. Noli me tangere, dacht ze, don't touch me, man. Ze was altijd kieskeurig geweest in het aanraken of aangeraakt worden, hetgeen ze wel eens betreurd had. Bij het masturberen, als ze zichzelf moest strelen, was het haar nooit helemaal gelukt om haar schuldgevoelens weg te redeneren. Nadat hij Tanja's pols opgenomen had, liep de verpleger terug naar de hoge metalen kast bij de muur.
‘Hoeveel bloed heb ik verloren?’
‘O, dat weet ik niet.’
‘Kunt u dat niet uit mijn polsslag afleiden?’
De man draaide zich half om en keek Tanja aan. Hij had een injectiespuit in zijn handen. Even tuurde hij nadenkend in de lucht.
‘Zo'n twee liter’, zei hij op luchtige toon en hij keek Tanja weer even vriendelijk aan. Daarna wendde hij zich naar de kast en pakte er wat spullen uit die hij op een uitgeschoven blad dat als tafel diende legde. Tanja wist niet of hij maar wat verzonnen had om van het gezeur af te zijn, of dat je werkelijk binnen een paar seconden uit het hoofd iemands bloedverlies uit zijn polsslag kon berekenen.
De verpleger draaide zich langzaam om en kwam met de injectiespuit in de aanslag op Tanja aflopen. Hij komt me afspritzen, dacht ze en ze dwong zichzelf te kijken toen hij haar onderarm tegen het bed klemde en met
| | | | zijn andere hand de lange dunne naald van de spuit zonder aarzelen midden in de snijwond stak. PRIK, ging het door heel haar lichaam, en al haar spieren verstrakten, maar ze bewoog nauwelijks. De spuit werd langzaam leeggedrukt. Het had minder pijn gedaan dan ze verwacht had.
De man naaide de snee in Tanja's pols dicht met een korte kromme naald en dun wit draad. Ze voelde er niets van. Het was alsof hij in iets doods naaide of in iets dat niet tot haar lichaam behoorde. Daarna omwikkelde hij de pols met een sliert gaasverband en zette die stevig met pleister vast. Zo, nou kan ik weer naar huis, dacht Tanja, en die gedachte verontrustte haar. ‘Het is misschien aanstellerij van me’, zei ze, ‘maar ik heb het gevoel dat als ik straks naar huis ga ik weer in elkaar zak voordat ik bij de metro ben.’
‘Ja’, antwoordde de verpleger zonder van zijn werk op te kijken. Hij knipte een laatste stukje pleister af en daarna verplaatste hij een hoge metalen standaard van de hoek van de kamer tot naast het bed. Aan een haak op schouderhoogte hing hij een plastic kussentje gevuld met een kleurloze vloeistof en uitlopend in een lange doorzichtige slang met een naald aan het eind. De naald werd even later in een ader in Tanja's rechteronderarm gestoken en vastgezet met pleister en een stukje gaasverband.
Nadat hij zich ervan verzekerd had dat de infuusvloeistof naar behoren doorliep, zette de verpleger een stoel bij het voeteneinde van het bed, ging zitten met een blocnote op zijn knieën en begon Tanja's persoonsgegevens op te nemen. Even later verliet hij de kamer met haar ziekenfondskaart in de hand. ‘Ben zo terug. Rustig blijven liggen.’ De deur liet hij openstaan. Tanja voelde zich hulpeloos, zo zonder armen. Ze keek naar de infuusstandaard. ‘NaCl 0.22%, glucose 3,75%, 1000 ml.’ was er op de vloeistofzak gedrukt. Suikerwater met zout, dacht ze, heb ik thuis ook. Waarom krijg ik geen bloed? Zeker omdat het mijn eigen schuld is.
Ze ging rechtop zitten met gebruikmaking van haar ellebogen. Haar misselijkheid en duizeligheid waren inmiddels weggeëbd.
| | | |
Er was een vrouw haar kamer binnengekomen. Ze was ergens in de dertig, misschien begin veertig en droeg een trui met sjaal, een wijde rok tot over haar knieën en enkellaarsjes met halfhoge hakken. Ze kwam naast het bed staan en stelde zich voor. Tanja hief haar infuusarm voorzichtig op en gaf een slap handje. Ze vergat haar naam te noemen, misschien omdat ze het gevoel had dat de vrouw die al kende. Ze was psychologe, zei de vrouw en ze ging in de stoel bij het voeteneinde van het bed zitten.
‘Hoe voel je je?’
‘Wel goed, geloof ik. Vanmorgen kon ik nog geen drie stappen zetten zonder om te vallen, maar nu gaat het wel weer. En met mijn hand schijnt het ook weer helemaal goed te komen.’
‘Ik bedoel meer geestelijk.’
‘Kweenie. Beetje vreemd. Ik had gedacht dat ik dood zou zijn. Soort tweede leven.’
‘Waarom heb je het gedaan?’ Tanja wendde haar blik naar de muur en dwong zichzelf de psychologe weer aan te kijken toen ze zich van haar wegkijken bewust werd. ‘Ach’, zei ze, ‘voor mij hoeft het niet meer. Ik wil er vanaf, van dat nutteloze gemier. Doodziek word je ervan, kotsmisselijk. Het is zwaar klote allemaal. Kut met peren.’
Let een beetje op je taalgebruik, jongedame, dacht ze, zonder dat haar ironie haar amuseerde. Het irriteerde haar dat een wildvreemde je zomaar de meest intieme vragen kwam stellen.
‘Hoe denk je er nu over?’
‘Waarover?’
‘Over zelfdoding.’
‘Ach. Je maakt jezelf van kant. Of je doet het niet. Maar dit...’ Ze tilde haar armen even op. ‘... dit is niks. Een mislukking.’ Kan mij het schelen, dacht ze, ze vraagt er zelf om.
‘Als je weer naar huis gaat, wat ga je dan doen?’
De psychologe produceerde na iedere zin die ze uitsprak een korte glimlach die op Tanja een nogal kunstmatige indruk maakte.
‘Daar heb ik nog niet over nagedacht.’
De vrouwen keken elkaar even zwijgend in de ogen.
‘Zou je er wat voor voelen om met een psychiater te gaan praten?’
‘Nu?’
‘Laat ik me zorgvuldiger uitdrukken: zou je ervoor voelen om een poosje ter observatie in een psychiatrisch ziekenhuis opgenomen te worden?’
‘Kan ik hier niet een paar dagen blijven? Ik denk dat ik daarna wel weer opgeknapt ben.’
‘Ik betwijfel het.’
Wat weet jij er nou van, dacht Tanja, je kent me niet eens.
Er volgde weer even een korte stilte. Daarna sloeg Tanja haar ogen neer en zuchtte. ‘Okee’, zei ze, ‘Misschien heb ik wel behoefte om met iemand te praten. Ik leef heel anders dan een normaal mens, of althans een gemiddeld mens.’
‘Zal ik gaan informeren of er een plaatsje voor je vrij is?’
‘Mij best.’
De psychologe stond op van de stoel en verliet de kamer. Ze zei dat ze binnen vijf minuten weer terug zou zijn.
Een gekkenhuis, dacht Tanja, wat chic. Eran heeft toch gelijk gekregen. Ze trok haar benen binnenboord en ging weer achteroverliggen, met gebruikmaking van haar ellebogen.
Ik ben gek, dacht ze. Knetter.
De zak met infuusvloeistof was inmiddels voor driekwart leeggelopen.
|
|
|