|
| |
| | | |
Stukjes en beetjes (6)
Charlotte Mutsaers
Le front, depuis le commencement du nez jusqu'aux cheveux, est semblable au premier doigt, qu'on appelle index; et lorsque le front est aussi large au milieu et à la fin, qu'il est au commencement, c'est un fort bon signe pour la santé, pour la fortune et pour l'esprit.
Philippe Mai. (Physiognomonie médicale)
Fig. 1 DolichoCefaal
(Foto: Jean-Paul Vroom)
Waarom mocht ik vroeger nooit pony dragen?
Waarom is de C de lekkerste chocoladeletter?
Waarom zien wij de maan graag door de bomen schijnen?
Waarom is de wijsvinger de belangrijkste vinger?
Waarom heeft niemand de Neandertaler lief?
Waarom is het Edammer kaasje zo populair?
Waarom is de leeuw koning der dieren en waarom heet hij Nobel?
Allemaal vanwege het VOORHOOFD. Wat is dat toch met die voorhoofden? Bij een vorige gelegenheid (Stukjes en beetjes 3) sprak ik er mijn verbazing over uit dat voorhoofden zo vaak nobel worden genoemd. Het betrof hier slechts een zijdelingse opmerking, maar toch. Nog geen week later schreef Kees Fens in de Volkskrant (14-10-'88) naar aanleiding van een Shakespeare-sonnet: ‘(...) het voorhoofd, misschien wel het mooiste, in elk geval het meest gevoelens en karakter tonende deel van het gezicht’. Nonsens, dacht ik, wat gechargeerd. Niet dat het voorhoofd niet hoog bij me in aanzien staat, al was het alleen maar als drager van de twee wenkbrauwen, maar om nu net te doen of het hele hart erover ligt uitgespreid, dat is toch wel een beetje te veel van het goede. Ik had weer eens te vlug geoordeeld. Nóg een week later viel er een envelop bij me in de bus met een brief en twee bijgesloten foto's. De brief kon haast niet korter. Er stond:
Look at us, Char.M's!
D.C.
En achter dat D.C. stond tussen haakjes nog een naam voluit gekrabbeld. Dit was kennelijk een man van weinig woorden en waarom had hij mijn naam zo eigenaardig afgekort en waarom moest hij zo nodig in de pluralis majestatis spreken? Vragen die stuk voor stuk even vlug verdwenen als ze opgekomen waren toen ik eenmaal de foto's zag, want wát een voorhoofd. Onmiddellijk de Nobelprijs voor dit voorhoofd! Fens had toch gelijk: dit is het allermooiste deel van het gezicht. Mooier kan niet. En je kunt het zomaar bekijken in de ontblote staat, altijd,
| | | |
fig. 2 D.C., frontaal
zonder dat het iets kost en zonder dat je er iets voor hoeft te doen en zonder de aanen uitkleedrompslomp van de erotiek.
Maar nu het hele erge, want wat gebeurde er? Juist stond ik met mijn brief en een bord rijstebrij op mijn balkon of daar ging de telefoon. Om de brief niet te laten wegwaaien plakte ik hem stevig vast in de brij en snelde naar beneden. Ik wou het kort maken, maar aan de andere kant van de hoorn wisten ze van geen ophouden. Alles bij elkaar duurde dit een uur. En toen ik op mijn balkon terugkwam, had de brief intussen alle rijstebrij opgezogen, zodat er niets anders op zat dan hem maar in mijn mond te steken en op te eten, want waarom zou ik honger moeten lijden vanwege een telefoontje dat door de schuld van iemand anders te lang was uitgevallen? Gelukkig heb ik de foto's nog, dus dat is niet wat me dwars zit. Wat me dwars zit, is dat ik de naam van de schrijver niet meer exact weet en ik wou hem nog wel zo uitgebreid bedanken. Was het nu Dolf Charms of Daniil Cohen? In ieder geval iets dat daar op leek. Maar wat doet het er ook toe. Vanwege de logica van het alfabet behoort D.C. tot de C-familie en daar gaat het om. Het ene C-vormige voorhoofd gaat altijd over in het andere C-vormige voorhoofd dat op zijn beurt weer deel uitmaakt van het enorme C-vormig omspande brein waarin alle kronkels liggen opgeslagen van de capricieuze C-familie waartoe bijvoorbeeld ook Lewis Carroll en Velimir Chlebnikov behoren, maar Carmiggelt helemaal niet, omdat die in weerwil van zijn naam de factor-C voor geen cent bezat.
fig. 3 D.C., driekwart en profil
Optisch bedrog?
Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Hoe het kwam weet ik niet, maar deze foto's toverden ineens vanuit een grijs verleden een ander voorhoofd te voorschijn waaraan ik in geen jaren meer had gedacht, terwijl ik er indertijd bijna voor op mijn knieën lag. Bij de aanblik van dit voorhoofd schoten helemaal alle woorden tekort, behalve misschien sereen en nobel, als die woorden niet zo'n zalvende connotatie hadden. Ja, dit front was werkelijk een schoolvoorbeeld van wat de Ouden een animae ianua noemen of een templum pudoris: het voorhoofd van mijn vroegere leraar Nederlands J.C. Brandt Corstius. Voordat ik aan het eind van de jaren vijftig op het Utrechts Stedelijk Gymnasium belandde, was ik al lang van de faam van dit voorhoofd doordrongen, want een leraar aan het gymnasium stond toen oneindig veel hoger in aanzien dan een professor nu, wat met zich mee bracht dat het hele gymnasiale lerarencorps in bepaalde Utrechtse huiskamers even vaak over de tong ging als Juliana, Bernhard en de vier prinsesjes, maar dat nam niet weg dat ik perplex stond toen ik het voor het eerst in het echt zag. Max Picard schrijft in zijn boek Het menselijk gelaat (een wonderlijk maar lezenswaard boek vanwege de oprechte ernst waarmee de krankzinnigste opvattingen worden geventileerd):
‘Het voorhoofdsvlak is licht, oprijzend; als een vaandel, als een proclamatie staat het daar op zichzelf - als moet worden getoond, dat de mens tot de hoogte van dit lichtende teken uit de klompen der aarde omhoog was geheven’.
Precies, ‘uit de klompen der aarde omhoog geheven’, zó zagen wij het voorhoofd van
| | | | J.C. Brandt Corstius, die door iedereen kortweg Brandt-C werd genoemd. Ondanks dit voorhoofd en ondanks zijn voorletters J.C. hing Brandt-C in geen enkel opzicht de gezalfde uit en dat maakte hem pas echt nobel. Hij was een goede leraar en bezat een volstrekt natuurlijke vriendelijkheid. Ik herinner me een voordrachtsles. Voor de klas moest ik uit mijn hoofd een gedicht van Clara Eggink opzeggen en dat begon met de regel: ‘Glad en wijd ligt het ijs’. Meteen na deze zes woorden wist ik niets meer uit te brengen, omdat ‘glad en wijd’ me natuurlijk direct aan zijn voorhoofd deden denken. ‘Geeft niet’, zei Brandt-C, ‘denk maar even rustig na dan schiet het je wel weer te binnen en als het je niet te binnen schiet, wel, ook dan draait de wereldbol gewoon door’. De wereldbol... Het enige wat ik hem een beetje kwalijk nam, is dat hij als humanist niet aan kerstmis deed. Het gerucht ging rond dat zelfs een eerlijke kerstboom de deur bij hem niet in kwam. Deden ze dan helemaal niets aan 25 december? Toch wel: zij lazen elkaar Goede Verhalen voor. Dit wierp een grote smet op mijn eigen kerstvreugde. Daar zaten wij aan onze antieke tafel boordevol haas en bourgogne, de kaarsjes in de kerstboom aan, een engeltje aan de lamp, kerstklokken van papier aan elk uitstekende punt, hulsttakken achter de schilderijen, een plaat met Stille nacht Heilige nacht op de pickup, en waarover spraken wij? Over de tafelversiering, over de teleurstelling van alweer geen witte kerst, over de hazebout die niet gaar genoeg was en over de leraren van het gymnasium. Terwijl bij Brandt-C thuis op hetzelfde moment de schitterendste verhalen werden voorgelezen aan een moderne tafel, want zij waren modern ingericht, zonder vlees, want zij waren vegetarisch. Dit kon ik alleen maar goed maken door de hele kerstnacht door te brengen met Kafka: die volgens Brandt-C goede verhalen schreef. En zo dank ik mijn fanatieke liefde
voor Kafka aan mijn fanatieke liefde voor een voorhoofd.
Maar nu terug naar de C-factor.
C=Charlotte die drinkt chocolaa. Dat weet een kind. Maar C is veel meer:
C=Caput.
C=100
C=Cerebraal
Boeken met echte C-titels zijn dan ook:
- Ik sta op mijn hoofd.
- ... honderd. Ik kom!
- Denk na.
Het gros van de mensen zag liever een boek met de titel Voel mee, want tot vervelens toe kun je horen dat schrijvers van het C-type ons hun gevoelens onthouden waar wij recht op hebben of sterker: dat zij met hun soort hersens niet eens weten wat gevoelens zijn. Je hoeft de twee foto's maar te bekijken om beter te weten, maar voor wie dat niet in een oogopslag duidelijk is, wou ik graag eens korte metten maken met dit absurde odium en wel aan de hand van een brief die Daniil Charms schreef aan zijn geliefde Klavdija Vasiljevna.
Ook van Charms moeten veel mensen niets hebben. Hoe vaak heb ik niet horen zeggen: ‘Wat hebben we aan die flauwe en wrede verhaaltjes? De koppen vliegen maar door de lucht alsof het niks is. De ledematen ook. Hij denkt zeker dat hij leuk is, maar diepgang heeft het allemaal niet. Het is te makkelijk. En waar zit trouwens zijn gevoel?’
Misschien wordt dat nu duidelijk.
Onderstaande brief van Charms verscheen dit jaar in het tijdschrift Novyj mir. Peter Urban, die ook veel van Chlebnikov heeft vertaald, heeft hem in het Duits overgezet en ik heb hem zo goed en zo kwaad als het kon weer in het Nederlands vertaald in de overtuiging dat de kracht en de schoonheid (en het gevoel!) van deze driedelige brief zo groot zijn dat ze ondanks de bewerkingen wel overeind blijven:
Woensdag,
20 september 1933, Petersburg
| |
Deel I (teder)
Liefste Klavdija Vasiljevna, dit deel van de brief moet teder worden. Dat krijg ik wel voor elkaar, want mijn verhouding tot u heeft om de waarheid te zeggen een welhaast verbazingwekkende tederheid bereikt. Het volstaat, alles op te schrijven wat me door het hoofd speelt, maar daar ik slechts aan u denk (en ook dat vergt geen enkele inspanning, want ik denk de hele tijd aan u), wordt deze brief vanzelf teder. Ik weet zelf niet, hoe het kwam, op een mooie dag was het plotseling zo, dat u - en eigenlijk niet meer u, maar niet, dat u een deel van mij geworden was of ik een deel van u, of wij beiden een deel van wat vroeger een deel van mijzelf was, als ik niet zelf tot dat deeltje behoord had, dat op zijn beurt weer deel uitmaakte van... Vergeving, een nogal gecompliceerde gedachte, en zoals blijkt heb ik me daarin verstrikt.
In ieder geval, Klavdija Vasiljevna, neemt u slechts dit ene van mij aan, dat ik nooit een vriend gehad heb en er ook nooit aan heb gedacht omdat ik van mening was dat dat deel (al weer dat deel!) van mijzelf dat
| | | | zich een vriend zoekt, het andere deel als een wezen kon beschouwen, dat in staat is, om op zijn allermooist het idee van vriendschap en de openheid ervan, de eerlijkheid, de zelfopoffering, dat wil zeggen opoffering te belichamen (ik merk dat ik weer veel te veel overhoop heb gehaald en het risico loop me te verstrikken), en die ontroerende uitwisseling van de geheimste gedachten en gevoelens, die iemand tot tranen toe beroeren kan... Nee, ik heb me weer verstrikt. Ik zeg u liever alles in twee woorden: ik voel oneindig teder voor u, Klavdija Vasiljevna!
Laten we nu overgaan tot het tweede deel.
| |
Deel II (speels)
Hoe eenvoudig is het om na het ‘tedere deel’, dat alle subtiliteiten van de gemoedsbewegingen vereist, het ‘speelse’ deel te schrijven, dat niet zozeer de fijnheid der ziel vereist alswel het wakkere scherpe verstand en het soepele denken. Ik zie af van mooie regels, met lange volzinnen, op grond van mijn onzalig gestamel, ik richt mijn aandacht rechtstreeks op u en roep: ‘O, wat bent u mooi, Klavdija Vasiljevna!’
God sta me bij dat ik de volgende zin tot een goed einde breng en er niet midden in blijf steken. Ik sla dus een kruis en begin: Lieve Klavdija Vasiljevna, ik ben blij, dat u naar Moskou bent gegaan, want als u hier zou zijn gebleven (korter!), dan zou ik binnen de kortste keren (nog korter!) vergeten, dat ik verliefd op u geworden was en alles om me heen vergeten (gelukt!).
Om er ten volle van te genieten dat het gelukt is en de indruk die het tweede deel gemaakt heeft niet te bederven, ga ik nu snel over tot het derde deel.
| |
Deel III (zoals het eigenlijk worden moest - zakelijk)
Lieve Klavdija Vasiljevna, schrijft u me zo vlug mogelijk hoe u zich in Moskou hebt ingericht. Ik smacht naar u. Vreselijk, de gedachte dat de mens geleidelijk aan alles went of, juister, vergeet waarnaar hij ooit gehunkerd heeft. Maar een tweede keer is een kleine aanleiding meestal al genoeg of alle verlangens vlammen weer op, als ze vroeger tenminste, al was het maar een ogenblik, echt zijn geweest. Ik geloof niet aan de briefwisseling tussen mensen die elkaar kennen, eerder en beter kunnen mensen brieven uitwisselen, die elkaar helemaal niet kennen en daarom vraag ik u niet om brieven ‘volgens de regels der kunst’. Maar als u mij van tijd tot tijd een stukje papier met uw naam zou willen sturen, zou ik u erg dankbaar zijn. Natuurlijk zou ik, als u mij een brief stuurde, ook tot het uiterste getroffen zijn.
Bij de Litenyj-Schwarzens ben ik nog niet geweest; maar als ik naar ze toe ga, zal ik alles overbrengen waarom u me hebt gevraagd.
Het leven! Het leven is nog duurder geworden! De prei op de markt kost niet meer 30, maar 35 of zelfs 40 hele kopeken!
Danill Charms
‘Het leven is nog duurder geworden’, dit is Daniil Charms ten voeten uit: hoe hij het verdriet over de wreedheid van zijn eigen lot transponeert naar verontwaardiging over de prijs van de prei. Dat is een sublieme stilering van het gevoel, die oneindig meer oproept dan menig stuk bloed zweet en tranenproza.
Peter Urban vertelt hoe hij in 1972 een bezoek bracht aan Nikolaj Ivanovǐc Chardziev. Deze Chardziev, een van de grootste kenners van Russische kunst en literatuur uit de jaren twintig, had Charms persoonlijk gekend. Urban vroeg hem hoe Charms had geleefd en hoe hij het verdragen had dat hij geen letter meer mocht publiceren. Urban:
‘Nikolaj Ivanovǐc stand mit dem Rücken zu mir, er schwieg.
Und erst da merkte ich: der alte Mann weinte.
“Charms”, sagte er endlich, “war nicht für diese Welt geschaffen. Er war zu zerbrechlich, zu zart”.
Mehr war von ihm über Daniil Charms nicht zu erfahren’.
Meer hoeven we ook niet te vernemen.
En daarom zeg ik met een lettertje verschil: ad frontes!
|
|
|