fig. 2 D.C., frontaal
zonder dat het iets kost en zonder dat je er iets voor hoeft te doen en zonder de aanen uitkleedrompslomp van de erotiek.
Maar nu het hele erge, want wat gebeurde er? Juist stond ik met mijn brief en een bord rijstebrij op mijn balkon of daar ging de telefoon. Om de brief niet te laten wegwaaien plakte ik hem stevig vast in de brij en snelde naar beneden. Ik wou het kort maken, maar aan de andere kant van de hoorn wisten ze van geen ophouden. Alles bij elkaar duurde dit een uur. En toen ik op mijn balkon terugkwam, had de brief intussen alle rijstebrij opgezogen, zodat er niets anders op zat dan hem maar in mijn mond te steken en op te eten, want waarom zou ik honger moeten lijden vanwege een telefoontje dat door de schuld van iemand anders te lang was uitgevallen? Gelukkig heb ik de foto's nog, dus dat is niet wat me dwars zit. Wat me dwars zit, is dat ik de naam van de schrijver niet meer exact weet en ik wou hem nog wel zo uitgebreid bedanken. Was het nu Dolf Charms of Daniil Cohen? In ieder geval iets dat daar op leek. Maar wat doet het er ook toe. Vanwege de logica van het alfabet behoort D.C. tot de C-familie en daar gaat het om. Het ene C-vormige voorhoofd gaat altijd over in het andere C-vormige voorhoofd dat op zijn beurt weer deel uitmaakt van het enorme C-vormig omspande brein waarin alle kronkels liggen opgeslagen van de capricieuze C-familie waartoe bijvoorbeeld ook Lewis Carroll en Velimir Chlebnikov behoren, maar Carmiggelt helemaal niet, omdat die in weerwil van zijn naam de factor-C voor geen cent bezat.
fig. 3 D.C., driekwart en profil
Optisch bedrog?
Bloed kruipt waar het niet gaan kan. Hoe het kwam weet ik niet, maar deze foto's toverden ineens vanuit een grijs verleden een ander voorhoofd te voorschijn waaraan ik in geen jaren meer had gedacht, terwijl ik er indertijd bijna voor op mijn knieën lag. Bij de aanblik van dit voorhoofd schoten helemaal alle woorden tekort, behalve misschien
sereen en
nobel, als die woorden niet zo'n zalvende connotatie hadden. Ja, dit front was werkelijk een schoolvoorbeeld van wat de Ouden een
animae ianua noemen of een
templum pudoris: het voorhoofd van mijn vroegere leraar Nederlands J.C. Brandt Corstius. Voordat ik aan het eind van de jaren vijftig op het Utrechts Stedelijk Gymnasium belandde, was ik al lang van de faam van dit voorhoofd doordrongen, want een leraar aan het gymnasium stond toen oneindig veel hoger in aanzien dan een professor nu, wat met zich mee bracht dat het hele gymnasiale lerarencorps in bepaalde Utrechtse huiskamers even vaak over de tong ging als Juliana, Bernhard en de vier prinsesjes, maar dat nam niet weg dat ik perplex stond toen ik het voor het eerst in het echt zag. Max Picard schrijft in zijn boek
Het menselijk gelaat (een wonderlijk maar lezenswaard boek vanwege de oprechte ernst waarmee de krankzinnigste opvattingen worden geventileerd):
‘Het voorhoofdsvlak is licht, oprijzend; als een vaandel, als een proclamatie staat het daar op zichzelf - als moet worden getoond, dat de mens tot de hoogte van dit lichtende teken uit de klompen der aarde omhoog was geheven’.
Precies, ‘uit de klompen der aarde omhoog geheven’, zó zagen wij het voorhoofd van