Vals en echt in wiskunde en wetenschap
A.H.G. Rinnooy Kan
Is er vals en echt in de wiskunde? De vraag klinkt nauwelijks serieus. Wiskunde is immers een puur, echt, eerlijk vak, zoals er maar weinig andere zijn. Een valse wetenschap zou een pretentieuze wetenschap zijn, onoprecht, met opzettelijke dubbelzinnigheden en quasi-diepzinnige uitspraken, diepgang suggererend maar oppervlakkigheid demonstrerend - een wetenschap, kortom, die zich buiten het wetenschappelijk speelveld plaatst en daarmee de naam al nauwelijks verdient.
Bij sommige wetenschappen kan men zich, van veilige afstand tenminste, nog wel zo iets valsigs voorstellen. Andragologie, bijvoorbeeld, en enige andere vakken waar de burgerij zich vrolijk over maakt. Kenmerkend voor valse wetenschapsbeoefening in deze hoek is taalgebruik dat verhult in plaats van verheldert, abstractie die wijdlopiger maakt in plaats van compacter, woordgebruik dat hinderlijk onconventioneel is, overbodige verwijzingen naar bekende geleerden; in één woord: gewichtigdoenerij.
Wetenschap hoort te verhelderen, ingewikkelde zaken te vereenvoudigen, complexe causale structuren doorzichtig te maken: zij ordent de chaos. Valse wetenschap doet precies het omgekeerde: zij maakt eenvoudige zaken ingewikkeld, probeert te imponeren door ontoegankelijkheid in plaats van door toegankelijkheid en verordent zo de chaos. Valse wetenschap dient het korte termijn belang van haar schepper, die op jacht is naar een dissertatie (‘Nee, dit heeft nog niet voldoende diepgang’), een bevordering (‘Is dit uw hele publicatielijst?’) of een buitenlands congres (‘Vooruit dan maar, het zal wel aan de taalbarrière liggen’). Hij schrijft haastig door, in de zekerheid dat de ontmaskering hem op de hielen zit, maar hem wellicht niet inhaalt voordat het doel (de bul, schaal 14, Hawaii) bereikt is.
De tegenstelling echt-vals is een andere dan die van goed-slecht. Men kan te goeder trouw slechte wetenschap bedrijven - dit komt voor tot in de hoogste kringen -, maar niet te goeder trouw valse wetenschap. De gewichtigdoenerij is schuldbewust. In het gunstigste geval is er sprake van een groepsfenomeen, een valse wetenschapsschool. Zoiets biedt voordelen: men laat elkaar in de waan door de hoofse omgangsvormen van de echte wetenschap te hanteren, men vormt een ‘society for mutual admiration’, zoals de Engelsen dat noemen, men accepteert andermans gewichtigdoenerij in ruil voor welwillende acceptatie van de eigen opgeblazenheid. En bij een vereniging van voldoende omvang wordt de buitenwereld geleidelijk aan onzichtbaar, het universum krimpt ineen totdat het sluit om het eigen wereldje en men dobbert, elkaar voor de gek houdend, naar een welverdiende oudedagsvoorziening.
Een latent schuldgevoel blijft aanwezig, een vaag gevoel van onbehagen, het angstaanjagende inzicht dat het sociaal verkeer binnen de club maar één doel dient: de dag vol te krijgen. Maar dan houdt de voorzitter een toespraak over het heil op termijn dat van aller inspanning te verwachten is, en het gordijn naar de boze buitenwereld schuift weer dicht.
Zo bezien is er geen enkele reden waarom valse wetenschap niet binnen de wiskunde kan voorkomen; speciaal binnen de toegepaste wiskunde is het alleszins mogelijk. Toegepaste wiskunde - dat is al te veel eer. Het gaat hier om auteurs die, zonder dat daar een reden voor is, wiskundig jargon introduceren om een elementaire redenering enige status te verschaffen.
Gelukkig is er in de wiskunde een goede toets: de verrassingstoets. Wiskundige modelbouw, de vertaling van een alledaags probleem in een wiskundige formulering, heeft alleen maar zin als de wiskundige analyse uiteindelijk een verrassende conclusie oplevert, iets dat niet voorzien was en dat er dankzij de wiskundige analyse die binnen het model mogelijk is, uitgehaald kan worden. Dan blijkt de meerwaarde van de wiskundige abstractie; de wiskundige vertaling van de werkelijkheid kan nooit recht doen aan alle