Hollands Maandblad. Jaargang 1988 (482-493)(1988)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Acht gedichten Anneke Brassinga Voor nu en altijd De bomen in schemer het zwartst en schrikbarend groot als de geesten van straks. In een vijver gaan eenden mopperend slapen. Er is niets te voelen na zonsondergang, afwezigheid. Niets te vermoeden, nacht is nooit weg. Bomen maken de dag, ze stralen met jong maar bezadigd lommer dat aan zijn voet kuilen graaft, schaduw kweekt voor later - De dag verdwijnt in groeiende bomen. Bleef je maar altijd oude lampekap boordevol nacht schrikbarend bemind in schemer stilstaan. Scheur Dichten is een schuur met koud uitzicht dat verdwijnt alleen laat zijn met het kleinst geluid. Een druppel, dier, auto die door ruimte rijdt. Licht kruipt door kieren tekent een schuur van zwart. Zijn de sterren schilders? Woorden, gloeiende vonken en oude as, verdwalen in hoeken en gaten. Is er landschap daar buiten? Dichten is een kier, licht dat lekt aan de drempel van een dichte deur. [pagina 32] [p. 32] Nachtregen Zweet breekt uit de muren het regent in het vuur. O oven, laat je niet doven, luiken wees geloken - de steenuil slaapt alweer. Zijn jacht verjoeg de hele wereld. O nacht o geef nu dromen dicht uren dat regen ruisende tijd buiten blijft. Verzacht mij dit tumult van tranen van hortend, vochtig gerucht. Laat in aardse kelders mij hemelen gewiegd. Maart Onder stammen staat het blank als glas over roestend blad. Onder lucht staat het zwart bos ontdaan tot bot. In wortels rust vuur, het raast in wind. Kindjes vallen, hun kreten scherven strijdmetaal. Zomer is hiernamaals, straks. Zoet Bitter vreemd wie wordt liefgehad wreed ben ik mij zelf ontnomen, kruitvat heeft vlam gevat - een spoor van licht jaagt speer van vuur doorheen gebroken hart, niets meer beschut ontketend leven gegeven in handen van een zoete vreemde. [pagina 33] [p. 33] Stilleven In boerenbos hurkt landjuweel schim van zwart fluweel. Sterren glimmen op de grond door gevallen blad, in zon: eikels raapt een appelwang. Lommer ruischt der sferen zang. Buiten, herfst De bliksem heeft mij niet geraakt vandaag, hij was een weiland verder dat is niet ver. Mijn huis nog onder de hemel met de laatste muggen, eerste ganzen die vluchten. Rafels van licht, het donkert snel. Over de sloot, onzichtbaar hangen daar de zoetste bramen. Zolang ik opblijf zal ik dromen van gemis, vliegkunst, eeuwigheid. In dood is alles te nabij. Appels van Cézanne Dat zijn pas gloeilampen, oogst in de hand van vuur die penseelt. Er is geen schil. Rusten ze? Het blad ligt scheef. Ze houden zich aan schaduw stil. Een bloem zweeft door de muur. Vorige Volgende